ECLI:NL:GHARL:2022:6341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
21-002603-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennep met betrekking tot de wetenschap van de verdachte en de machtssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 7 juli 2022 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van drie maanden had geëist. De verdachte verbleef gedurende een aantal dagen in een woning waar hennep en hennepkweekgerelateerde producten aanwezig waren. Het hof heeft overwogen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten, die zich in zijn machtssfeer bevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 1290 hennepplanten aanwezig heeft gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 dagen, rekening houdend met een vormverzuim tijdens de aanhouding van de verdachte. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002603-21
Uitspraak d.d.: 21 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 juni 2021 met parketnummer 16-323954-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. T.P.A.M. Wouters (waarnemend voor mr. R.I. Takens), naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte veroordeeld ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof deels anders zal overwegen dan de politierechter, ook omdat er in hoger beroep nieuwe verweren zijn gevoerd. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primair.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2020 tot en met 23 december 2020 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan [adres] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1290 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair.
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode 25 november 2020 tot en met 23 december 2020 te Almere met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1290 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en /of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 25 november 2020 tot en met 23 december 2020 te Almere, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman is betoogd dat op basis van het procesdossier niet meer kan worden vastgesteld dan dat verdachte een aantal dagen op de eerste etage van de woning heeft verbleven, terwijl de hennepkwekerij en de daaraan gerelateerde producten alleen gelegen waren op de tweede verdieping en de begane grond van de woning. De voordeur van de woning was op de eerste verdieping (met een buitentrap bereikbaar). Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van de hennepkwekerij. Dit is onvoldoende om verdachte te veroordelen voor het telen en/of aanwezig hebben van hennep en daarom dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte hennep heeft geteeld.
Voor het antwoord op de vraag of verdachte
opzettelijk hennep aanwezigheeft gehad, is allereerst vereist dat de verdachte
wetenschapheeft gehad van de aanwezigheid van die hennep, in ieder geval van de aanmerkelijke kans daarop. Daarnaast is vereist dat deze hennep zich
in zijn machtssfeerbevond. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie die hennep toebehoort. 'Aanwezig hebben van hennep' in de zin van de Opiumwet vergt niet dat sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de hennep.
Het volgende is door de politie in de betreffende woning aangetroffen:
 in de garage: 61 moederplanten (hennep);
 in de slaapkamer aan de rechterachterzijde op de tweede verdieping: 624 hennepstekken in stektrays;
 in de slaapkamer aan de linkerachterzijde op de tweede verdieping: een hennepkweekruimte in aanbouw en een matras om te slapen;
 in de badkamer op de tweede verdieping: 55 hennepstekken in stekblokken;
 in de slaapkamer aan de voorzijde: 30 moederplanten (hennep) in potgrond en 520 hennepstekken in stekblokken;
 op de eerste verdieping: verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij al ongeveer 10 tot 12 dagen in die woning verbleef. Overal in de woning, behalve in de woonkamer en de keuken, werd(en) of hennep of hennepkweekgerelateerde producten aangetroffen. Alle ruimtes waren voor de verdachte toegankelijk. In die situatie kan het naar het oordeel van het hof niet zo zijn dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten. De hennepplanten bevonden zich ook in zijn machtssfeer nu hij te midden van al die toegankelijke ruimtes met hennepplanten (tijdelijk) leefde. Nu de verdachte er kennelijk niettemin voor heeft gekozen om in de woning te blijven, heeft de verdachte het ‘aanwezig hebben’ van de hennepplanten ook willens en wetens, opzettelijk begaan.
Aldus is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk 1290 hennepplanten aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 december 2020 tot en met 23 december 2020 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan [adres] ), een hoeveelheid van in totaal 1290 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft opzettelijk hennep aanwezig gehad. Hennep is een stof die, éénmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de gebruikers van die stof en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is een first-offender. De raadsman heeft ook aangevoerd dat bij aanhouding van verdachte, in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren, transporthandboeien zijn gebruikt, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
Ten aanzien van het door de raadsman gestelde vormverzuim stelt het hof vast dat het proces-verbaal van aanhouding niets inhoudt over feiten of omstandigheden die het aanleggen van de transportboeien redelijkerwijs vereisen, als bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij niet aanwezig zijn geweest. Dat maakt het gebruik van transportboeien bij de verdachte onrechtmatig. Het hof is van oordeel dat dit een onherstelbaar vormverzuim is als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Door dit vormverzuim heeft verdachte nadeel ondervonden. Er is immers een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van verdachte. Het hof is van oordeel dat dit vormverzuim tot strafvermindering dient te leiden.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend en geboden is. In verband met het vormverzuim zal het hof 2 dagen in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 88 dagen resteert.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
88 (achtentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 21 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.