Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 21 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 24 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling.
3.Waar deze zaak over gaat
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
De hoofdsom is als volgt opgebouwd:
- meegenomen geld € 27.000,00
€ 7.306,25-
€ 27.000,-, dat aan de ontruimde inboedel geen waarde toekomt met uitzondering van een bedrag van € 4.500,- voor een platencollectie, dat [appellante] niet heeft beschikt over de auto in de nalatenschap, en dat [appellante] alleen € 7.306,25 aan kosten van de begrafenis kan verrekenen.
6.De vorderingen in hoger beroep
7.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- welk bedrag aan contant geld behorend tot de nalatenschap heeft [appellante] onder zich genomen;
- welk bedrag heeft [appellante] gehad aan kosten voor de begrafenis van erflater en heeft zij daarnaast nog andere uitgaven gedaan die ten laste van de nalatenschap komen;
- heeft [appellante] beschikt over een auto die tot de nalatenschap behoorde?
De grieven strekken ertoe dat het hof deze kwesties in hoger beroep opnieuw en in volle omvang zal beoordelen. De verschillende thema’s zullen hierna achtereenvolgens worden besproken vooraf gegaan door een inleiding.
- € 576,25 aan notariskosten
- € 1.030,- voor een ticket (van [de (half)broer] ) naar Suriname
- € 200,- aan handgeld voor [de (half)broer]
- € 4.000,- voor grafsteen en uitvaartkosten
- € 1.500,- uitkering aan erfgenamen als restant saldo nalatenschap
Bij wijze van voorbeeld noemt het hof een factuur van Babo Cafe -het toenmalige bedrijf van de buurvrouw van erflater, mevrouw [naam2] - van € 3.000,- voor het verzorgen van lunches en diners voor erflater in de periode van zijn ziekte in najaar 2017. Dit betreft geen schuld van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 BW. Bovendien is niet gemotiveerd gesteld en blijkt verder ook uit niets dat erflater met zijn buurvrouw zou hebben afgesproken dat zij tegen betaling voor zijn eten zou zorgen. De factuur ziet daarom hooguit op een natuurlijke verbintenis van erflater tot betaling voor dat eten, maar niet op een rechtens afdwingbare verbintenis van de nalatenschap jegens [naam2] . Als [appellante] die factuur (zonder voorafgaande instemming van de erfgenamen) al betaald mocht hebben -een bewijs daarvan is niet overgelegd- is dat dus onverplicht gebeurd. Overigens heeft [appellante] als dank voor haar diensten aan [naam2] al de geluidsinstallatie gegeven (zie hierna rov 7.12).
Verder wordt over de specificatie in het bijzonder nog opgemerkt dat verschillende facturen zijn overgelegd van het ziekenhuis in Suriname waar erflater vlak voor zijn overlijden was opgenomen (totaalbedrag € 2.887,-). Tijdens de zitting heeft [appellante] echter verklaard dat die kosten uiteindelijk door de verzekeraar zijn vergoed. De specificatie is daarmee duidelijk opgeklopt, wat afbreuk doet aan de daaraan toe te kennen waarde.
7.8 Naast de door [geïntimeerde] voor verrekening in aanmerking genomen posten, neemt het hof echter nog wel de volgende verrekenbare posten mee:
- kosten vliegticket voor [appellante] € 1.184,04, afgerond € 1.185,-.
Toelichting: nu [de (half)broer] het regelen van de begrafenis aan [appellante] heeft overgelaten kunnen haar kosten van vervoer naar de begrafenis worden aangemerkt als kosten van de begrafenis. Kosten van tickets voor andere aanwezigen op de begrafenis, zoals voor mevrouw [naam2] , kunnen echter niet ten laste van de nalatenschap worden gebracht, in ieder geval niet zonder voorafgaande toestemming van de erfgenamen (waarvan niet is gebleken). Daarvoor geldt dat hooguit sprake kan zijn van (niet afdwingbare) natuurlijke verbintenissen.
- kosten autohuur 1 dag ad € 138,-
Toelichting: zie hiervoor.
- kosten begrafenis € 1.780,-
Toelichting: in de specificatie is hiervoor onder verschillende posten een bedrag van 14.240,- SRD opgenomen. Nu verrekening wordt verlangd met een bedrag in euro’s dient dit bedrag omgerekend te worden. De omrekenkoers van 1:8 volgend die partijen hanteren, komt dit neer op € 1.780,-. Die uitgaven zijn met bonnen maar gedeeltelijk verantwoord en betalingsbewijzen van [appellante] ontbreken. Het hof acht echter voldoende aannemelijk dat naast de uitgave voor de steen waarvoor een -niet betwiste- factuur van € 3.900,- is overgelegd die [geïntimeerde] in haar opstelling al heeft meegenomen, ook andere begrafeniskosten gemaakt zullen zijn. Een bedrag van € 1.780,- daarvoor acht het hof alleszins geloofwaardig. Ook is voldoende aannemelijk dat die kosten door [appellante] zijn voldaan, omdat niet is gebleken dat de erfgenamen nog zijn geconfronteerd met niet voldane begrafeniskosten.
- kosten opzet grafmonument € 344,- (SRD 2750,-)
Toelichting: daarvan is een factuur overgelegd en die factuur is niet begrepen in de kosten van de grafsteen. Omdat [geïntimeerde] voor de grafsteen € 4.000,- in aanmerking heeft genomen, terwijl die € 3.900,- blijkt te hebben gekost, resteert per saldo te verrekenen € 244,-.
- kosten ontruiming woning € 250,-
Toelichting: overgelegd is een factuur van Babo van € 585,- (doorgestreept en met de pen veranderd in € 980,-) voor verzorgen lunch en diner tijdens ontruiming. Dat die factuur is voldaan blijkt niet en de gehoudenheid tot betaling daarvan is ook niet (voldoende) onderbouwd. Dat neemt niet weg dat voldoende aannemelijk is dat aan de uitvoering van dergelijke werkzaamheden kosten zijn verbonden en dat die door [appellante] zullen zijn voldaan. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van de werkelijke kosten zal het hof daarvoor een bedrag van € 250,- als redelijk in aanmerking nemen.
is geen vergoeding verschuldigd voor uitgeruimde goederen, behalve een bedrag van€ 2.000,- voor een platencollectie
Volgens [geïntimeerde] vertegenwoordigden de verwijderde goederen een waarde van € 16.250,- en dient [appellante] die waarde als schade te vergoeden.
heeft betwist dat de inboedelgoederen nog een reële economische waarde vertegenwoordigden; het waren voor een deel nog wel goede spullen, maar geen nieuwe spullen meer. Volgens haar heeft zij alles weggebracht naar de kringloop of naar de stort. Alleen een draaitafelinstallatie met toebehoren -door [geïntimeerde] gewaardeerd op bij elkaar 6.500,-; haar vader was volgens haar een professioneel DJ geweest- heeft zij gegeven aan mevrouw [naam2] en een platencollectie heeft zij verkocht voor € 2.000,-. Verder heeft zij aangevoerd dat [de (half)broer] deels bij de ontruiming aanwezig was en dat zij hem alle gelegenheid heeft geboden om goederen mee te nemen waar hij belangstelling voor had. Hij had echter nergens belangstelling voor, ook niet voor de draaitafelinstallatie.
[geïntimeerde] heeft daartegenover haar waardering van de uitgeruimde goederen verder niet op enigerlei wijze onderbouwd. Daar komt bij dat [de (half)broer] op de zitting heeft bevestigd dat hij een dag bij de ontruiming aanwezig was en dat ook hij niet gemotiveerd heeft weersproken dat sprake was van goederen zonder een reële economische verkoopwaarde. Hij heeft verder ook niet verklaard dat hij zich heeft verzet tegen de wijze van uitruiming; volgens hem diende hij zijn tante daarin te respecteren. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het weggeven van de draaitafel met toebehoren (al had hij gedacht dat die naar een neefje zou gaan en niet naar mevrouw [naam2] ).
In die situatie houdt het hof het ervoor dat de wijze van uitruiming passend was voor de inboedel en dat voor zover die nog wel een zekere verkoopwaarde gehad mocht hebben -de draaitafel met toebehoren wellicht-, [geïntimeerde] jegens [appellante] geen aanspraak heeft op vergoeding daarvan.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] die auto ter beschikking gesteld van haar zus [naam1] in Suriname.
Het hof is echter niet gebleken dat [appellante] [geïntimeerde] daar bewust van onkundig heeft gehouden. Integendeel, is op de zitting gebleken dat [appellante] wel contact had met [de (half)broer] , maar dat zij [geïntimeerde] niet kende; zij had haar maar één keer als peuter gezien. [de (half)broer] heeft [geïntimeerde] echter niet tijdig in kennis gesteld. Dat [appellante] er bij [de (half)broer] op zou hebben aangedrongen om [geïntimeerde] er niet bij te betrekken laat de eigen verantwoordelijkheid in deze van [de (half)broer] als mede-erfgenaam onverlet. Overigens is niets overgelegd waaruit kan blijken dat [appellante] er inderdaad bij [de (half)broer] (in ondubbelzinnige bewoordingen) op zou hebben aangedrongen om [geïntimeerde] er buiten te laten.
8.De slotsom
Voor de opheffing van de door [geïntimeerde] gelegde beslagen bestaat daarmee geen grond.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij over het verschuldigde bedrag wettelijke rente verschuldigd is vanaf 15 juli 2019 en het hof is ook niet gebleken van een grond om de rente niet vanaf die datum toe te wijzen.
blijft in eerste aanleg de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij en is dus terecht in de proceskosten veroordeeld.
In incidenteel hoger beroep zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten aan de zijde van [appellante] gevallen worden begroot op € 1.114,- (tarief II x 2 x 0,5) = € 1.114,- voor salaris advocaat.
9.De beslissing
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;