Uitspraak
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2021 aangevochten, waarin de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige3] waren vastgesteld. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in overweging genomen. De ouders zijn gescheiden en hebben drie kinderen, waaronder [de minderjarige3], die sinds 12 januari 2021 bij de moeder woont. De vader heeft in het verleden omgang gehad met de kinderen, maar de moeder heeft verzocht om de omgang met [de minderjarige3] te ontzeggen, omdat dit in het belang van het kind zou zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige3] goed functioneert in zijn huidige situatie en dat hij zelf heeft aangegeven geen contact met zijn vader te willen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de druk van omgang te verlichten en het kind de ruimte te geven om te herstellen. Het hof heeft geconcludeerd dat het ontzeggen van het recht op omgang met de vader in het belang van [de minderjarige3] is, om hem de kans te geven om met zijn psycholoog te werken aan zijn ontwikkeling zonder de druk van contact met zijn vader. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd.