ECLI:NL:GHARL:2022:6854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
21/00885
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig betalen griffierecht in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.171.000 en belanghebbende had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank handhaafde de beschikking en belanghebbende ging in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet was betaald. Belanghebbende stelde dat er onduidelijkheid was over de griffierechtnota, die aan D.A.N. Bartels was gericht in plaats van aan Bartels Consultancy B.V. Het Hof oordeelt dat de griffierechtnota duidelijk was en dat belanghebbende in verzuim was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de termijn voor de behandeling van het beroep niet overschreden was. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00885
uitspraakdatum: 2 augustus 2022
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2021, nummer AWB 20/1450, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Regionale belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 41 te [plaats1] voor het jaar 2020 vastgesteld op € 1.171.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2020, kenmerk BEL/132004, de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 21 juli 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar.
2.2.
Bij brief van 27 juli 2020, gericht aan “De heer mr. D.A.N. Bartels, Bartels Consultancy B.V., Postbus 14000, 3508 SB Utrecht”, heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. De ontvangstbevestiging heeft als onderwerp “het beroep van [belanghebbende] B.V.”, als “Uw kenmerk” “-, 11-6-2020, BEL/132004”, en vermeldt verder voor zover hier van belang het volgende:
“U bent bij deze rechtbank in beroep gegaan tegen het besluit van 11 juni 2020 van de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte. Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift.
Het beroep is bij ons geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20 / 1450 WOZ.”
2.3.
De Rechtbank heeft in verband met het ingestelde beroep met dagtekening 1 augustus 2020 een nota griffierecht verzonden van € 354. De Rechtbank heeft met dagtekening 30 augustus 2020 en – na afwijzing van een beroep op betalingsonmacht – nogmaals met dagtekening 6 oktober 2020 en 4 november 2020 per aangetekende post een herinnering verzonden. De herinneringen zijn alle gericht aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” en vermelden als kenmerk “ZWO 20 / 1450 WOZ”. De herinneringen vermelden tevens dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt – binnen vier weken na dagtekening van de brief – belanghebbende het risico loopt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald.

3.Geschil

In geschil is uitsluitend of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift – indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 354.
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
4.3.
Artikel 8:41, vijfde en zesde lid, van de Awb schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende stelt dat voor hem niet duidelijk was op welke zaak de griffierechtnota betrekking had en dat deze ten onrechte is gericht aan D.A.N. Bartels in plaats van aan Bartels Consultancy B.V. Bovendien is bij de Rechtbank recentelijk de werkwijze veranderd en worden griffierechtnota’s verzonden naar Bartels Consultancy B.V. volgens gemachtigde is dit het bewijs dat de eerdere procedure niet duidelijk was.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de griffierechtnota onmiskenbaar ziet op de onderhavige zaak en dat hierover bij (de gemachtigde van) belanghebbende in redelijkheid geen misverstand kan zijn ontstaan. In de door de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden ontvangstbevestiging (zie 2.2) wordt gerefereerd aan het ingediende beroepschrift met betrekking tot de uitspraak op bezwaar van 11 juni 2020, kenmerk BEL/132004. Daarbij is tevens de naam van belanghebbende genoemd. Verder heeft de Rechtbank aan het beroep een kenmerk toegekend dat is vermeld in zowel de ontvangstbevestiging als de griffierechtnota. Dat, zoals belanghebbende stelt, de griffierechtnota het adres moet vermelden van de betreffende onroerende zaak waarvoor de aanslag is opgelegd, vindt geen steun in het recht. De omstandigheid dat de griffierechtnota is gericht aan “D.A.N. Bartels” en niet aan “Bartels Consultancy B.V.” is evenmin reden om te concluderen dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb. Vaststaat immers dat de griffierechtnota juist is geadresseerd.
4.6.
Met behulp van de gegevens op de griffierechtnota en de ontvangstbevestiging is het voor de gemachtigde van belanghebbende mogelijk het griffierecht aan de juiste belanghebbende en aan de juiste onroerende zaak te koppelen. Uit de griffierechtnota is voldoende duidelijk op te maken op welke zaak deze betrekking heeft. Nu het verschuldigde griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de Rechtbank of ter griffie van de Rechtbank is gestort en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade omdat het beroep niet-ontvankelijk is en tussen de datum van instellen van het beroep en de uitspraak van de Rechtbank minder dan anderhalf jaar zijn verstreken (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:2016:2712), en het Hof uitspraak doet binnen een termijn van twee jaar na het instellen van het hoger beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 augustus 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.