ECLI:NL:GHARL:2022:6987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
21-000410-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij, harddrugsbezit en diefstal van elektriciteit door verdachte in zijn woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Overijssel. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep, het aanwezig hebben van harddrugs (GHB, amfetamine en MDMA) en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling van de strafoplegging.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat anderen verantwoordelijk waren voor de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, ongeloofwaardig was. De verdachte had de zolder van zijn woning gebruikt voor de hennepkwekerij, ondanks dat het hem door de verhuurder was verboden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 608 hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen door middel van braak. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, maar het hof achtte de verdachte wel strafbaar voor de bewezen feiten.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de hoeveelheid drugs en de risico's voor de omgeving. De verdachte kreeg een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 2.524,50 moest betalen voor de schade die hij had veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000410-22
Uitspraak d.d.: 9 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 februari 2022 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 juli 2017 met parketnummer
08-760240-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Procesverloop

Verdachte is – zakelijk weergegeven – het volgende tenlastegelegd:
  • (feit 1) het al dan niet samen met een ander opzettelijk bedrijfsmatig telen dan wel aanwezig hebben van 608 hennepplanten;
  • (feit 2) het opzettelijk vervaardigen, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van harddrugs;
  • (feit 3) diefstal van elektriciteit door middel van braak of verbreking, al dan niet samen met een ander.
In eerste aanleg heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 4 juli 2017 verdachte ter zake van alle drie de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarbij zijn een meldplicht, ambulante behandelplicht en ambulante woonbegeleiding als bijzondere voorwaarden gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] van € 2.892,03 volledig toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft bij arrest van 23 januari 2019 het vonnis van de rechtbank vernietigd en verdachte in hoger beroep ter zake van alle drie de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde en een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien niet naar behoren verrichten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 2.524,50 en voor het overige afgewezen. Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 februari 2022 het arrest van het hof vernietigd, uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan en heeft het beroep in cassatie voor het overige verworpen.
De beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden heeft tot gevolg dat het hof opnieuw heeft te oordelen over het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank van 4 juli 2017, voor zover het betreft de beslissingen over het onder 1 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging in zijn geheel. Het hof zal dus het bewezenverklaarde onder 2 - kort gezegd - het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden GHB, amfetamine en MDMA, meermalen gepleegd, betrekken in de strafoplegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de eerdere zitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.M.A.J. Goris, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2015 te Vriezenveen, gemeente Twenterand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het Westeinde 202) ongeveer 608, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks periode van 1 november 2014 tot en met 27 oktober 2015 te Vriezenveen, gemeente Twenterand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan het Westeinde 202 heeft weggenomen: in totaal (ongeveer) 30.921 kWh elektriciteit, althans elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 3 tenlastegelegde, met uitzondering van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’, wettig en overtuigend bewezen kan worden en vindt de verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en nooit op de zolder kwam, ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde bepleit, omdat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en diefstal van de elektriciteit. Verdachte heeft slechts aan anderen toestemming verleend voor gebruik van de zolder van de door hem gehuurde woning en voor hen een sleutel onder een bloempot gelegd. Zij hebben de hennepkwekerij op zolder aangelegd en elektriciteit afgenomen, maar verdachte wist hier niets vanaf. De verdachte wil de namen van deze personen niet bekend maken, omdat hij vreest voor zijn veiligheid en die van zijn omgeving. Verdachte woonde op de begane grond van de woning en kwam nooit op de zolder. Deze verdieping maakte ook geen onderdeel uit van de gebruikersovereenkomst die hij met de eigenaar van het pand had. Subsidiair kan de diefstal van elektriciteit niet in de gehele tenlastegelegde periode zijn gepleegd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van de hennepkwekerij
Op de zolderverdieping van het pand aan het [adres] is op
27 oktober 2015 door de politie een hennepkwekerij met 608 hennepplanten aangetroffen. Verdachte stond destijds als enige bewoner op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven.
Het hof constateert dat verdachte in de loop van de strafprocedure zichzelf op verschillende punten heeft tegengesproken en niet consistent heeft verklaard.
Immers, in zijn politieverhoor op 27 oktober 2015 heeft verdachte verklaard dat hij vanwege een depressie in de ziektewet zat en dat hij zakelijk niet wil verklaren vanwege zijn depressiviteit en omdat hij zichzelf niet in de vingers wil snijden.
In zijn schriftelijke verklaring, overgelegd op de terechtzitting van de rechtbank op 20 juni 2017, heeft verdachte onder meer verklaard dat hij de zolder ter beschikking had gesteld aan derden, dat hij niet wist wat voor bedrag hij zou krijgen als de oogst klaar was en dat de mensen waaraan hij de zolder ter beschikking had gesteld meer dan een half jaar bezig zijn geweest om alles te verstevigen en op te bouwen.
Ter terechtzitting van het hof op 26 juli 2022 verklaarde verdachte dat hij was aangesproken door een groep jongens met de vraag of ze zijn zolder mochten gebruiken en dat hij meende dat ze de zolder wilden gebruiken voor opslag. Hij is nooit gaan kijken op de zolder, heeft niet gezien dat er hennepgerelateerde goederen in ruimtes op de begane grond stonden, heeft niet gezien dat er een illegale voorziening in de meterkast was aangebracht en had geen enkel idee dat er een hennepkwekerij werd opgebouwd. In dat verband heeft verdachte verklaard dat hij veel aan het werk was en daarom niet vaak thuis was.
Verder heeft hij verklaard dat hij zelf altijd via een deur aan de zijkant van de woning naar binnen ging en niet via de staldeuren aan de achterzijde van het huis en daardoor niks heeft gezien dat te maken zou hebben met een hennepkwekerij op zolder.
Behalve dat deze verklaringen tegenstrijdig aan elkaar zijn stelt het hof ook vast dat de door verdachte ter terechtzitting van het hof genoemde zijdeur niet staat ingetekend op de door de politie getekende plattegrond van de woning op pagina 79 van het dossier en ook verder door verdachte niet is onderbouwd dat die deur er zit of zou hebben gezeten.
Naast deze wisselende en inconsistente verklaringen van verdachte stelt het hof vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt dat sprake zou zijn van derden die verantwoordelijk zouden zijn voor de aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die kwekerij.
Het hof concludeert dan ook dat de verklaring van verdachte dat uitsluitend anderen verantwoordelijk waren voor de hennepkwekerij die zonder zijn medeweten op zijn zolder is opgebouwd, volstrekt onaannemelijk is.
Het hof is voorts van oordeel dat de stelling van de verdediging dat de zolderverdieping geen deel uitmaakt van de woning van verdachte, niet gevolgd kan worden. De zolderverdieping was immers te bereiken vanuit de woning van verdachte door eenvoudigweg de trap op te gaan. Uit de verklaring van getuige [getuige] bij de
raadsheer-commissaris maakt het hof voorts op dat van de zolder door verdachte ook feitelijk gebruik werd gemaakt, in ieder geval voor het doen plaatsen van een gebruikte cv-installatie toen de eigenaar weigerde de oude te vervangen. Dat in de gebruikersovereenkomst het gebruik van de zolder was uitgesloten vanwege veiligheidsissues, doet hieraan niet af.
Nu niet aannemelijk is dat anderen dan verdachte betrokken zijn geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij en de zolderruimte onderdeel is van de woning waar verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verbleef, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alleen en opzettelijk 608 hennepplanten heeft geteeld. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het medeplegen daarvan.
Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof dat hiervoor is vastgesteld dat verdachte de verantwoordelijke is voor de hennepkwekerij. Daartoe had hij een grote hoeveelheid elektriciteit nodig. De meterkast met de illegale aftakking bevond zich in een van de (woon)kamers van verdachte en hij had daarmee de beschikkingsmacht over de meterkast en over de elektriciteit. Nu geen betrokkenheid van derden is gebleken, staat het voor het hof vast dat verdachte met het oog op wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen door middel van verbreking. Het hof merkt op dat niet kan worden vastgesteld dat er gedurende de gehele tenlastegelegde periode elektriciteit is gestolen, maar dat vaststaat dat er in ieder geval in de periode van 1 november 2014 tot en met 27 oktober 2015 op illegale wijze elektriciteit is weggenomen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in deze periode elektriciteit heeft gestolen van [benadeelde] Verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen daarvan nu het dossier ook daarvoor geen aanknopingspunten biedt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks27 oktober 2015 te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan het Westeinde 202)
ongeveer608,
althans een groot aantal,hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2014 tot en met 27 oktober 2015 te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan het Westeinde 202 heeft weggenomen:
in totaal (ongeveer) 30.921 kWh elektriciteit, althanselektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,waarbij verdachte
en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen elektriciteit onder zijn
/haar/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van
braak,verbreking
, inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, geëist.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er slechts ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde een straf dient te volgen en dat die niet hoger dient te zijn dan het aantal dagen doorgebracht in voorarrest.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 608 hennepplanten in zijn woning. De aangetroffen hoeveelheid hennep is van een dusdanige omvang, dat het aannemelijk is dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel, waarmee vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan. Een hennepkwekerij in combinatie met het illegaal aftappen van stroom brengt bovendien de nodige risico’s mee voor de bewoners en de omgeving. Door aldus te handelen heeft de verdachte de woning blootgesteld aan het gevaar van kortsluiting en brand. Daarnaast heeft verdachte verschillende soorten harddrugs aanwezig gehad, welke zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruiker(s) hiervan en vaak gepaard gaan met allerlei maatschappelijke problemen met betrekking tot de sociale veiligheid. Verdachte heeft, zelfs zeven jaren na de bewezenverklaarde feiten, geen openheid van zaken willen geven en geen verantwoordelijkheid genomen. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 20 juni 2022 waaruit is gebleken dat verdachte de afgelopen tijd en vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De landelijke oriëntatiepunten gaan voor het telen van hennep met 500-1.000 planten uit van een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Verdachte heeft zich naast hennepteelt ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en diefstal van elektriciteit, wat in beginsel een hogere straf rechtvaardigt dan bovengenoemd oriëntatiepunt.
Het hof weegt echter ook de overschrijding van de redelijke termijn mee in het bepalen van de strafoplegging en dat het oude feiten betreft. In de tussentijd heeft verdachte geen soortgelijke feiten gepleegd en lijkt hij bezig te zijn om zijn leven weer op de rit te krijgen.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Het hof heeft daarbij het oriëntatiepunt voor een hennepkwekerij van 500-1.000 planten als uitgangspunt genomen, welke zwaarder zou uitvallen vanwege de andere twee bewezenverklaarde feiten.
Gelet op het tijdsverloop en de forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep zal het hof een lagere straf opleggen dan de oriëntatiepunten.
Al het hierboven genoemde in aanmerking genomen, acht het hof een taakstraf voor de duur van 150 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van een jaar ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.892,03. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor wat betreft de gevorderde materiële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel geheel af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering af te wijzen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf na te melden datum zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen.
Het hof ziet geen aanleiding voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel omdat het hof de benadeelde partij voldoende in staat acht om de vordering zelf te incasseren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.524,50 (tweeduizend vijfhonderdvierentwintig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2015.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. drs. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.P. Kats, griffier,
en op 9 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.