ECLI:NL:GHARL:2022:7031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
21-003512-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis doodslag op dochter met afwijzing schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, dat op 22 juli 2021 werd uitgesproken. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn dochter en het opzettelijk in een hulpeloze toestand laten van iemand waarvoor hij zorgplicht had. De rechtbank had een gevangenisstraf van 12 jaren opgelegd, welke straf het hof bevestigt, maar met aanvulling en verbetering van de gronden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zeer ernstig geweld heeft toegepast op zijn dochter, wat heeft geleid tot haar overlijden. De vraag of de verdachte handelde met opzet of voorwaardelijk opzet is aan de orde gekomen. Het hof concludeert dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn dochter zou komen te overlijden, en spreekt van voorwaardelijke opzet.

Daarnaast is er een verzoek gedaan om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan de verdachte, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelt dat de aard en ernst van de zaak en de complexiteit van het bewezenverklaarde niet aanleiding geven om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het hof benadrukt dat een beslissing over schade beter in een civielrechtelijke procedure kan worden behandeld. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere veroordeling en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003512-21
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 juli 2021 met parketnummer 08-952197-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
verblijvende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. I.T.H.L. van de Bergh, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 juli 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van doodslag en het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis daarom bevestigen, zij het met aanvulling/verbetering van de gronden.
Het hof zal de gronden die zien op het opzet en de strafmaat aanvullen/verbeteren en ook ingaan op het eerst in hoger beroep gedane verzoek tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.

Opzet

Het hof zal de overweging (4.3.1.4 Was er sprake van opzet?) verbeteren en aanvullen, zodat deze overweging komt te luiden als volgt:
Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De vraag die in dat verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met opzet dan wel met voorwaardelijk opzet. Niet duidelijk is geworden wat er zich op het noodlottige moment precies heeft afgespeeld.
Aan de hand van de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen
dat deze letsels passen bij een zeer fors impacttrauma, waarbij sprake moet zijn geweest van
grote krachten en excessief geweld, stelt het hof met de rechtbank vast dat sprake is geweest van door verdachte toegepaste zeer ernstig gewelddadige handelingen. Er is sprake geweest van handelingen die naar hun aard geschikt zijn om dodelijk letsel teweeg te brengen en die hebben bestaan uit het uitoefenen van excessief geweld op het hoofd van [slachtoffer] , mogelijk mede in de vorm van heftig schudden.
Door dergelijk bruut geweld toe te passen op een heel jong en kwetsbaar kind, heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden, zodat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] .
Het ook in hoger beroep gevoerde verweer van de verdediging dat niet verdachte maar [persoon] degene was die het geweld op [slachtoffer] heeft toegepast, is naar het oordeel van hof niet aannemelijk geworden.

Oplegging van straf

In aanvulling op wat de rechtbank al heeft overwogen, overweegt het hof ten aanzien van de strafoplegging als volgt.
De officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep hebben een gevangenisstraf van twaalf jaren gevorderd. De rechtbank heeft die straf ook opgelegd.
In de regel wordt voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen andere of lagere straf opgelegd dan een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met dien verstande dat, zeker de laatste jaren, doorgaans tussen de tien en twaalf jaren gevangenisstraf wordt opgelegd.
Anders dan de rechtbank is het hof, zoals hiervoor is overwogen, van oordeel dat verdachte geen “vol opzet”, maar voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . Gelet echter op de bijzondere omstandigheden, en dan met name gelet op het buitensporige geweld dat op [slachtoffer] werd toegepast, komt het hof desondanks niet tot een andere strafoplegging.
Het hof houdt er bij deze strafoplegging ook rekening mee dat de nabestaanden door de door verdachte gekozen proceshouding (ook in hoger beroep) met vragen blijven zitten over de aanleiding en de toedracht van dit ernstige feit. Dit vergroot het leed van de nabestaanden, terwijl verdachte dat door deze vragen te beantwoorden mogelijkerwijs had kunnen verkleinen.
Het hof zal verdachte, alles afwegende, ook in hoger beroep veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren.

Het verzoek tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel

[persoon] heeft zich in eerste aanleg niet als benadeelde partij gesteld en er is dan ook geen vordering ingediend. In hoger beroep is namens [persoon] verzocht om aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 20.000,-- in verband met affectieschade. Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof is van oordeel dat het mogelijk is om voor het eerst in hoger beroep een verzoek tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in te dienen. De schadevergoedingsmaatregel is een strafrechtelijke sanctie, die los van de beslissing in een voegingsprocedure kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het hof om te beslissen over een dergelijk verzoek.
Het hof ziet, gelet op de aard en ernst van de onderhavige zaak en de complexiteit waaronder het bewezenverklaarde is begaan, geen aanleiding om thans een schadevergoedingsmaatregel zoals verzocht op te leggen. Een beslissing over schade zoals gevorderd in deze zaak, leent zich naar het oordeel van het hof bij uitstek voor een civielrechtelijke behandeling in volle omvang. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijs af het verzoek tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 11 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.H. Koning is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.