ECLI:NL:GHARL:2022:7194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
21/01025
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 319.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Het bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak opnieuw beoordeeld. De heffingsambtenaar diende aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar hierin geslaagd was, onder verwijzing naar een waardematrix die door een gecertificeerd WOZ-taxateur was opgesteld. De taxateur had een hogere waarde van € 374.000 vastgesteld, wat aantoont dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 319.000 niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de klachten van belanghebbende niet konden leiden tot een lagere vastgestelde waarde.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01025
uitspraakdatum: 16 augustus 2022
Uitspraak van de tiende enkelvoudig belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2021, nummer Awb 20/1653 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Dinkelland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 6 te [woonplaats1] voor het jaar 2020, per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, vastgesteld op € 319.000. Tegelijk hiermee is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) opgelegd.
1.2.
Het tegen die beschikking en aanslag gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022. Beide partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onderhavige onroerende zaak. Het betreft een in 1900 gebouwde vrijstaande woning met een inhoud van 551 m3 en een kaveloppervlakte van 7.170 m2. Bij de onroerende zaak behoren verschillende bijgebouwen (schuren, een dierenverblijf, overkappingen, een loods en een deel).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020, per waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld op € 319.000. Daartegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.

3.Geschil

In hoger beroep is de waarde van de onroerende zaak op de peildatum in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van € 319.000 niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft daartoe verwezen naar een door hem in de beroepsfase overgelegde, door [naam1] (als gecertificeerd WOZ-taxateur werkzaam bij [naam2] ) op 2 september 2020 opgemaakte waardematrix. Daarin is een waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 (de vermelding ‘waarde 1-1-18’ berust kennelijk op een vergissing) aan de onroerende zaak toegekend van € 374.000. Daarbij is voor het hoofgebouw een waarde van € 140.505 in aanmerking genomen, voor de kavel € 215.100 en voor de bijgebouwen € 37.120. Voorts is door taxateur [naam1] een waardedruk in aanmerking genomen van € 18.720 voor ‘asbest opruiming’.
4.2.
In het licht van de omstandigheid dat belanghebbendes klachten zich niet keren tegen de waardering van het hoofdgebouw (€ 140.505) en in wezen ook niet tegen de waardering van de kavel (€ 215.100) maar vooral betrekking hebben op de bijgebouwen, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met genoemde matrix erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van € 319.000 per waardepeildatum 1 januari 2019 niet te hoog is. De waarden van het hoofgebouw en de kavel tezamen bedragen immers al € 355.605. Verder is van belang dat de getaxeerde waarde van de onderhavige onroerende zaak in de matrix € 374.000 bedraagt, dat wil zeggen € 55.000 meer dan de beschikte waarde van € 319.000. Ook al zouden de argumenten van belanghebbende (kort gezegd: het in aanmerking nemen van een waardedruk vanwege twee maissleufsilo’s en in elkaar gezakte daken van schuren en het ontbreken van een energielabel) doel treffen, dan nog is niet aannemelijk dat dit zou leiden tot een waardevermindering van meer dan € 55.000.
4.3.
De klachten van belanghebbende kunnen voor het overige evenmin tot een vermindering van de vastgestelde waarde leiden. De omstandigheid dat de in beroep overgelegde waardematrix afwijkt van de tot het dossier behorende taxaxtiekaart brengt niet mee dat de waardematrix niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Verder is, zoals gezegd, aannemelijk dat de vermelding in de waardematrix van de waardepeildatum ‘1-1-18’ op een vergissing berust. Wat betreft de door belanghebbende gestelde onduidelijkheid met betrekking tot de gehanteerde grondstaffel, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar die ‘onduidelijkheid’ in zijn brief van 26 januari 2021 aan de Rechtbank op toereikend wijze heeft weggenomen. Opgemerkt zij nog dat het Hof het aannemelijk acht dat de gehanteerde waarde voor de kavel van € 215.100 niet te hoog is.
S
lotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De raadsheer,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 augustus 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.