In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 319.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Het bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak opnieuw beoordeeld. De heffingsambtenaar diende aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar hierin geslaagd was, onder verwijzing naar een waardematrix die door een gecertificeerd WOZ-taxateur was opgesteld. De taxateur had een hogere waarde van € 374.000 vastgesteld, wat aantoont dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 319.000 niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de klachten van belanghebbende niet konden leiden tot een lagere vastgestelde waarde.
De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.