ECLI:NL:GHARL:2022:7195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
21/01030 en 21/01031
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van aanslagen toeristenbelasting opgelegd aan een B.V. door de gemeente Ommen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen toeristenbelasting die aan een B.V. zijn opgelegd door de gemeente Ommen. De belanghebbende, een B.V. die gemeubileerde stacaravans verhuurt, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen over de jaren 2016 tot en met 2019. De heffingsambtenaar had de aanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2018 verminderd, maar de aanslag voor 2019 gehandhaafd. De rechtbank Overijssel had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 juli 2022 werd de zaak behandeld. De belanghebbende betoogde dat er geen heffingsgrondslag voor de toeristenbelasting aanwezig was, omdat de huurders van de stacaravans hun hoofdverblijf elders hadden en niet in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Ommen waren ingeschreven. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar en het college van burgemeester en wethouders verschillende bestuursorganen zijn, en dat het nalaten van het college om huurders in te schrijven in de BRP niet aan de heffingsambtenaar kan worden toegerekend.

Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen toeristenbelasting had opgelegd, omdat de huurders langdurig in de stacaravans verbleven en de belanghebbende niet had aangetoond dat de huurders hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen hadden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01030 en BK-ARN 21/01031
uitspraakdatum: 16 augustus 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 26 juli 2021, nummers AWB 21/179 en AWB 21/203, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Ommen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over de jaren 2016 tot en met 2019 aanslagen toeristenbelasting opgelegd.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen toeristenbelasting 2016 tot en met 2018 verminderd en de aanslag toeristenbelasting 2019 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , namens belanghebbende, bijgestaan door belanghebbendes gemachtigde [naam2] , en [naam3] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een groot aantal gemeubileerde stacaravans die zijn geplaatst op het vakantiepark [het park] te [plaats1] . Het merendeel daarvan is langdurig verhuurd aan zogenoemde arbeidsmigranten.
2.2.
De huurders verklaren door het tekenen van de huurovereenkomst dat zij elders hoofdverblijf hebben. Een deel van de huurders heeft zich daarnaast ingeschreven in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) van de gemeente Ommen. Op recreatieterreinen in de gemeente Ommen is permanente bewoning niet toegestaan.
2.3.
Op verzoek van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende telkens na afloop van het belastingjaar een overzicht overgelegd. In dit overzicht staat aan wie en voor welke periode belanghebbende de verschillende stacaravans ter beschikking heeft gesteld.

3.Geschil

In geschil is of de aanslagen toeristenbelasting terecht zijn opgelegd. Hierbij is specifiek in geschil of:
- de huurders in de BRP hadden moeten worden ingeschreven, en of
- ter zake van het verblijf forensenbelasting is verschuldigd.

4.Beoordeling van het geschil

Inschrijving BRP
4.1.
Belanghebbende betoogt dat een heffingsgrondslag voor toeristenbelasting ontbreekt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen (hierna: het college) heeft immers de verplichting om personen die hun hoofdverblijf in de gemeente hebben in te schrijven in de BRP. Dit is ten onrechte niet gebeurd. De heffingsambtenaar is op de hoogte van deze verplichting, maar heeft het college niet geïnformeerd over het feit dat de huurders hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. Het nalaten van het college kan daarom aan de heffingsambtenaar worden toegerekend, waardoor de heffingsambtenaar de aanslagen toeristenbelasting niet had mogen opleggen, aldus nog steeds belanghebbende. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet en overweegt hiertoe als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 224 van de Gemeentewet kan, ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de BRP zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven. De gemeente Ommen heeft dit belastbaar feit overgenomen in artikel 1 van de Verordening toeristenbelasting van de gemeente Ommen (hierna: de Verordening).
4.3.
Artikel 2.4, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders ambtshalve zorg draagt voor de inschrijving in de BRP indien een persoon die rechtmatig verblijf geniet in een gemeente, niet in de BRP is ingeschreven, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en in gebreke is met het doen van aangifte van verblijf en adres. Artikel 2.19, vierde lid, van die wet bepaalt dat als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente, de dag wordt opgenomen waarop de aangifte is ontvangen of de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan. Hieruit volgt dat personen niet met terugwerkende kracht in de BRP kunnen worden ingeschreven. [1]
4.4.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar en het college verschillende bestuursorganen zijn, waardoor het handelen van de één niet zonder meer aan de ander kan worden toegerekend. Hierbij geldt dat de heffingsambtenaar belast is met de heffing van gemeentelijke belastingen [2] en voor dat doel mag uitgaan van de gegevens uit de BRP. Verder ontvangt de heffingsambtenaar pas na het einde van het kalenderjaar van belanghebbende de relevante gegevens om te beoordelen of sprake is van een belastbaar feit voor de toeristenbelasting. Los van de vraag of op de heffingsambtenaar de verplichting rust de verkregen informatie aan het college te verstrekken, kan deze informatie er niet toe leiden dat een huurder met terugwerkende kracht in de BRP wordt ingeschreven. Aangezien de overzichten slechts informatie bevatten over het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben, kunnen op basis hiervan ook geen conclusies worden getrokken omtrent latere kalenderjaren. De heffingsambtenaar kan dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat door het handelen of nalaten van hem inschrijving in de BRP van de huurders ten onrechte achterwege is gebleven. Het had juist op de weg van belanghebbende gelegen, die tijdig over de relevante gegevens beschikt, om het college te informeren welke huurders zich zouden moeten inschrijven in de BRP, zodat het college, indien nodig, tot ambtshalve inschrijving had kunnen overgaan. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om het nalaten van ambtshalve inschrijving van de huurders in de BRP door het college aan de heffingsambtenaar toe te rekenen.
Vrijstelling toeristenbelasting
4.5.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar forensenbelasting had kunnen heffen van de huurders, waardoor belanghebbende is vrijgesteld van toeristenbelasting. De stacaravans worden immers voor een periode van meer dan 90 dagen ter beschikking gesteld aan huurders die hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen hebben. Het Hof onderschrijft dit betoog van belanghebbende niet en overweegt hiertoe als volgt.
4.6.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening, waarvan de tekst, voor zover van belang, voor de onderhavige jaren gelijkluidend is, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn opgenomen en is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening belastingplichtig degene die gelegenheid biedt tot dat verblijf. Op grond van artikel 3, aanhef en derde lid, van de Verordening wordt de belasting niet geheven voor het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd.
4.7.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – kort gezegd – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.8.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting van de gemeente Ommen, waarvan de tekst voor de onderhavige jaren gelijkluidend is, wordt onder de naam "forensenbelasting" een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de vraag of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, naar de omstandigheden beoordeeld.
4.9.
Het Hof overweegt dat belanghebbende gelegenheid biedt tot het verblijf in de stacaravans, waardoor zij, behoudens de toepassing van de vrijstelling, belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. Het is tussen partijen niet in geschil dat de stacaravans dienen te worden aangemerkt als een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet en dat de in de aanslagen betrokken huurders de stacaravans voor meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin beschikbaar hebben gehouden. In geschil is alleen of de huurders hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen hadden.
4.10.
Belanghebbende doet een beroep op een vrijstelling, zodat op haar de bewijslast rust aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling wordt voldaan. Dit is anders in de jurisprudentie omtrent de forensenbelasting, waarnaar belanghebbende heeft verwezen, nu het in die zaken aan de heffingsambtenaar is aannemelijk te maken dat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan.
4.11.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de huurders hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen hebben. Belanghebbende heeft gewezen op de in de huurovereenkomsten opgenomen verklaringen. Deze verklaringen zeggen echter niets over de feitelijke situatie ter zake van het hoofdverblijf. Ook de omstandigheid dat uit de overzichten van terbeschikkingstelling van de stacaravans blijkt dat een groot deel van de huurders een woonadres in Polen heeft, is onvoldoende voor de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die huurders gedurende de tijd dat zij de stacaravan ter beschikking hebben staan niet hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. De huurders houden de stacaravan immers langdurig, in sommige gevallen oplopend tot twee jaar, ter beschikking en belanghebbende heeft geen stukken overgelegd die zien op het daadwerkelijke verblijf van de huurders in de stacaravans.
4.12.
Het vorenstaande betekent dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen toeristenbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.A.L. Heldens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 augustus 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 november 2019, nr. 201807755/1/A3, ECLI:NL:RVS:2019:3910.
2.Artikel 231, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.