In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen toeristenbelasting die aan een B.V. zijn opgelegd door de gemeente Ommen. De belanghebbende, een B.V. die gemeubileerde stacaravans verhuurt, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen over de jaren 2016 tot en met 2019. De heffingsambtenaar had de aanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2018 verminderd, maar de aanslag voor 2019 gehandhaafd. De rechtbank Overijssel had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 7 juli 2022 werd de zaak behandeld. De belanghebbende betoogde dat er geen heffingsgrondslag voor de toeristenbelasting aanwezig was, omdat de huurders van de stacaravans hun hoofdverblijf elders hadden en niet in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Ommen waren ingeschreven. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar en het college van burgemeester en wethouders verschillende bestuursorganen zijn, en dat het nalaten van het college om huurders in te schrijven in de BRP niet aan de heffingsambtenaar kan worden toegerekend.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen toeristenbelasting had opgelegd, omdat de huurders langdurig in de stacaravans verbleven en de belanghebbende niet had aangetoond dat de huurders hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen hadden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.