ECLI:NL:GHARL:2022:7372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
200.296.673/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en kinderen met alcoholproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee kinderen centraal. De vader heeft een alcoholprobleem dat een negatieve invloed heeft op de kinderen en hun contact met hem. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, heeft de omgang tussen de vader en de kinderen stopgezet na een incident waarbij de vader onder invloed van alcohol een ongeluk kreeg met de oudste zoon op de scooter. Dit leidde tot zorgen over de veiligheid van de kinderen. Het hof heeft eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen een recente beschikking van de rechtbank die de omgangsregeling wijzigde. De vader verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de zorgen over de kinderen toegenomen, vooral met betrekking tot de obsessie van de oudste zoon voor wapens en het gedrag van de jongste dochter. Het hof heeft besloten om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. Totdat er een nieuwe beslissing is, is er een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de vader onder begeleiding van de raad omgang heeft met de jongste dochter, met de mogelijkheid dat de oudste zoon daarbij kan aansluiten. De zaak wordt aangehouden in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.673/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173597)
beschikking van 23 augustus 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Bollema te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad)
,
Regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 augustus 2020 en 7 april 2021 (de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 juli 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 9 juli 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 14 juli 2021;
- het verweerschrift namens de vader;
- een journaalbericht namens de moeder van 14 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 21 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 13 juni 2022 met bijlage(n).
2.2
[de minderjarige1] heeft op 28 maart 2022 met raadsheer mr. I.M. Vermeulen gesproken in het bijzijn van de griffier. Het hof heeft [de minderjarige2] bij brief van 7 juni 2022 in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn
verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010.
3.2
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen
bij de moeder.
3.3
De voorzieningenrechter in kort geding heeft, voor zover hier van belang, bij vonnis
van 8 november 2017 de moeder veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de
omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in die zin dat de kinderen met ingang van
17 november 2017 een keer in de veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 19.00
uur bij de vader verblijven.
3.4
Dit hof heeft (nadat de ouders een traject hebben doorlopen bij Kenniscentrum Kind en Echtscheiding KKE), voor zover hier van belang, bij arrest van 30 juli 2019 het hiervoor onder 3.3 genoemde vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende, de moeder veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in die zin dat de kinderen een keer per veertien dagen bij de vader verblijven, waarbij [de minderjarige1] van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij hem verblijft en [de minderjarige2] van zaterdag 12.30 uur tot zondag 17.00 uur.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 19 augustus 2020 voor zover hier van belang,
bepaald dat de vader voor de duur van het geding omgang heeft met de kinderen bij opa en
oma (vaderszijde) thuis, eens in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag na
schooltijd tot zondag 19.00 uur, en de raad opdracht gegeven onderzoek te doen naar een passende omgangsregeling..
3.6
De raad heeft in zijn onderzoeksrapport van 24 februari 2021 de rechtbank geadviseerd een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te leggen van eens in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur in aanwezigheid van grootouders, bij grootouders vaderszijde thuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van dit hof van 30 juli 2019 met betrekking tot de omgangsregeling tussen de
vader en de kinderen gewijzigd en een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, waarbij deze omgang (vooralsnog) onder toezicht van de grootouders vaderszijde plaatsvindt:
- eenmaal per 14 dagen, telkens van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur;
- een gedeelte van de feestdagen in onderling overleg overeen te komen.
Het meer of anders gevraagde is afgewezen.
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De grief ziet op de vastgestelde regeling waarbij de grootouders vaderszijde (vooralsnog)
toezicht (moeten) houden. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van 7 april 2021 te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, vooralsnog wordt geschorst en te bepalen dat er voortaan begeleide omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen, dan wel een zorgregeling vast te stellen zoals het hof juist acht.
4.4
De vader voert verweer en verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te
verklaren, althans haar verzoek in hoger beroep af te wijzen al dan niet onder aanvulling
en/of wijziging van de gronden.

5.Het wettelijk kader

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek
van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking
staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling
getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn
gewijzigd of dat bij liet nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is
uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe
persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag
belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot liet kind staat,
gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a, eerste lid, van het BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a, derde lid, van het BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247, derde lid, van het BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen
medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling
ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen
te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking
te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting
van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het
recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april
2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd
naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder of zelfs geen goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014. ECLI:NL:HR:2014:91).

6.De motivering van de beslissing

6.1
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij onder invloed van alcohol was toen hij in april 2021 op de scooter, met [de minderjarige1] achterop, een ongeluk kreeg. Na het scooterincident is door het ziekenhuis, waar de vader was opgenomen, een melding gedaan bij Veilig Thuis (VT), die de melding heeft doorgezet aan het Jeugd Expertiseteam (JET). Vervolgens is hulp ingezet voor [de minderjarige1] van [naam2] en is hij recent gestart met een traject bij [naam3] . [de minderjarige2] krijgt ondersteuning vanuit de [naam4] . Dat de vader spijt heeft van het scooterincident, zijn alcoholprobleem nu erkent en hiervoor hulp zoekt bij Verslavingszorg Noord-Nederland, maakt voor het hof de zorg over de veiligheid van de kinderen als zij bij hem zijn niet minder groot.
6.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder vanaf 11 juni 2022 de omgang tussen de vader en de kinderen helemaal heeft stopgezet. De aanleiding hiervoor was dat de moeder op 3 juni 2022 een app-bericht van de vader aan [de minderjarige1] zag, waaruit bleek dat zij tijdens het daaropvolgende omgangsweekend met een buks zouden gaan schieten. De moeder wilde dit niet omdat zij zich grote zorgen maakt over de obsessie van [de minderjarige1] voor wapens. De vader daarentegen ziet geen enkele reden om [de minderjarige1] niet met een buks te laten schieten. Hij stelt dat [de minderjarige1] al eerder met een buks heeft geschoten bij hem in de tuin, waarbij de moeder aanwezig was.
6.3
Naar aanleiding van de verklaringen van partijen op de zitting zijn de zorgen over de kinderen bij het hof toegenomen. [de minderjarige1] lijkt een obsessie te hebben voor wapens, hij gamet erg veel en lang achter elkaar, de vader heeft problemen met zijn alcoholgebruik en de onderlinge verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord. [de minderjarige2] laat volgens de [naam4] theatraal en grenzeloos gedrag zien. Zij is luidruchtig, stelt heel veel vragen, zoekt veel lichamelijk contact en huilt vaak als ze haar zin niet krijgt.
6.4
Op de zitting heeft de raad aangekondigd ambtshalve te zullen onderzoeken of een beschermingsmaatregel nodig is omdat er veel signalen zijn dat het niet goed gaat met de kinderen. Zoals hiervoor is overwogen, deelt het hof de zorgen van de raad over de ontwikkeling van de kinderen en hun veiligheid als zij bij de vader zijn. Daarom ziet het hof aanleiding om de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en daarover te rapporteren en te adviseren.
6.5
Het hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak korte tijd geschorst om te kijken of en op welke wijze er in afwachting van het raadsrapport toch weer contact kan zijn tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft van de raadsvertegenwoordiger begrepen dat zij tijdens de schorsing contact heeft gehad met het JET en dat dat vindt dat er omgang kan zijn, maar wel onder begeleiding. De moeder heeft tijdens de schorsing contact gehad met de [naam4] , waar [de minderjarige2] wekelijks contact mee heeft. Zij stelt voor dat het wekelijkse contact voorlopig wordt omgezet naar een door de [naam4] begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] mag wat haar betreft daarbij aansluiten, als hij dat wil. De vader gaat akkoord met het voorstel van de moeder, maar zou liever met de kinderen naar Ameland gaan. Dat laatste acht het hof gelet op de zorgen niet in het belang van de kinderen. Het hof vindt het wel belangrijk dat het contact tussen de vader en de kinderen weer wordt hervat en zal het voorstel van de moeder als voorlopige omgangsregeling opnemen in deze beschikking. De belmomenten tussen de vader en [de minderjarige2] vinden nog steeds, volgens een eerder advies van de raad, drie keer per week plaats. Het hof gaat ervan uit dat partijen hiermee doorgaan.

7.De slotsom

De zaak wordt aangehouden in afwachting van de rapportage van de raad. In de
tussentijd geldt voorlopig een door de [naam4] begeleide omgang, zoals
onder 6.5 is genoemd.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende:
bepaalt voorlopig - dat wil zeggen totdat een andere rechterlijke beslissing over de omgang
van kracht wordt of partijen zelf in onderling overleg andere afspraken hebben gemaakt - dat de vader wekelijks onder begeleiding van de [naam4] omgang zal hebben met [de minderjarige2] , waarbij [de minderjarige1] , als hij dat wil, kan aansluiten;
verzoekt de raad een nader onderzoek te starten, als hiervoor onder 6.4 omschreven en uiterlijk op 17 januari 2023 daarover te rapporteren en te adviseren, waarbij de rapportage gelijktijdig aan partijen moet worden gestuurd;
bepaalt dat partijen daarna de gelegenheid krijgen om binnen twee weken op het rapport te reageren en (gemotiveerd) aan te geven of zij een naderede mondeling behandeling van de zaak wensen, dan wel de zaak op de stukken kan worden beslist. Daarna zal het hof een beslissing nemen over de voortgang van de procedure.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.A.F. Veenstra en
L. van Dijk, in samenwerking met Y. Eisma als griffier. De beschikking is in het openbaar
uitgesproken op 23 augustus 2022.