ECLI:NL:GHARL:2022:7494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, die ook zelfstandig hoger beroep heeft ingesteld, zijn de ouders van [de minderjarige], die momenteel in Turkije verblijven. De kinderrechter had eerder op 13 mei 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door de GI (Samen Veilig Midden-Nederland) werd aangevraagd. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [de minderjarige] sinds 12 februari 2022.

De zaak is behandeld tijdens een mondelinge zitting op 21 juli 2022, waarbij de ouders via een beeldbelverbinding aanwezig waren. De GI heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de ouders en heeft de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige], vooral gezien de voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de onduidelijke situatie van de ouders in Turkije.

Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend en dat deze noodzakelijk was voor de continuïteit van de zorg voor [de minderjarige]. De ouders hebben weliswaar aangegeven dat het goed gaat met hen en [de minderjarige], maar het hof is van mening dat de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds prioriteit hebben. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom voor een beperkte duur van drie maanden bekrachtigd, met de mogelijkheid voor de ouders om in gesprek te gaan met de GI om terugkeer naar Nederland te bewerkstelligen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.673
(zaaknummer rechtbank 537940)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te ’s-Gravenhage,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A. Tahavol te Baarn (voorheen mr. M.A. van de Weerd).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de kinderrechter) van 13 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 juni 2022;
- een beroepschrift van de moeder, met producties;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Tahavol van 7 juli 2022 waarin hij zich stelt als advocaat voor de moeder;
- een brief van 13 juli 2022 van mr. Schipper-Heikens met producties 12 tot en met 17;
- een brief van 18 juli 2022 van mr. Schipper-Heikens, met producties 18 tot en met 20;
- een journaalbericht namens mr. Tahavol van 18 juli 2022 met acht producties.
2.2
Het hof heeft op de mondelinge behandeling van 21 juli 2022 deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaken met de zaaknummers 200.311.632 (hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 februari 2022) en 200.313.072 (hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2022). Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat alles wat in de procedures met de andere twee zaaknummers is ingebracht en naar voren is gebracht, ook in deze procedure wordt meegenomen. De ouders hebben via een beeldbelverbinding (Teams) deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De advocaat van vader was aanwezig en voor de moeder was
mr. Sneper aanwezig, die waarnam voor mr. Tahavol. Namens de raad was een vertegenwoordiger aanwezig. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers aanwezig.
Mr. Sneper heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2021 in [plaats1] . De ouders hebben sinds 12 februari 2022 gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Zij verblijven op dit moment met [de minderjarige] in Turkije.
3.2
Op 10 februari 2022 heeft de raad een rapport uitgebracht. De conclusie in het raadsrapport is dat voor [de minderjarige] een ondertoezichtstelling nodig is en, zolang de moeder met [de minderjarige] bij haar grootouders verblijft, er geen uithuisplaatsing nodig is.
3.3
Op 14 februari 2022 is de moeder weggegaan bij haar grootouders en met [de minderjarige] naar Turkije gegaan om zich bij de vader te voegen. De raad heeft een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht.
Bij beschikking van 16 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 mei 2022 en een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot 16 maart 2022. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
De GI heeft geen uitvoering gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing omdat de ouders met [de minderjarige] in Turkije op een onbekend adres verblijven.
3.4
De GI heeft de ouders op 21 februari 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“Samen Veilig Midden-Nederland geeft u de volgende aanwijzing.- moeder dient zo spoedig
mogelijk, dat wil zeggen met een eerstvolgende vlucht, met [de minderjarige] terug te keren naar
Nederland en [de minderjarige] aan de gezinsvoogd te overhandigen, zodat uitvoering kan worden
gegeven aan de machtiging uithuisplaatsing. Op vrijdag 25 februari 2022 staat een zitting
gepland, wordt u als ouders gehoord en zal de kinderrechter besluiten of de uithuisplaatsing
wordt verlengd. De insteek van SAVE is om [de minderjarige] op een veilige en stabiele plek onder te
brengen en vanuit de uithuisplaatsing te onderzoeken of een moeder-kind traject mogelijk is”.
3.5
Bij beschikking van 28 februari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van
16 maart 2022 tot 16 mei 2022 en de schriftelijke aanwijzing van 21 februari 2022 bekrachtigd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6
Op 20 april 2022 heeft de raad een aanvullend rapport uitgebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
- [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 mei 2022 tot 13 mei 2023;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg
verleend voor de duur van 3 maanden, met ingang van de datum van tenuitvoerlegging van de machtiging;
- geconstateerd dat deze machtiging vervalt als niet binnen drie maanden na heden, dus uiterlijk 13 augustus 2022, gestart is met de tenuitvoerlegging;
- de behandeling van het verzoek voor het overige pro forma aangehouden tot een nader te
bepalen zitting, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder
dienen te worden opgeroepen;
- de GI verzocht om binnen drie weken na effectuering van de machtiging uithuisplaatsing de rechtbank daarover te informeren, voorzien van een korte update;
- de GI verzocht om uiterlijk vijf dagen voor de nader te bepalen zitting de rechtbank te voorzien van een uitgebreider verslag van de stand van zaken.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep ziet alleen op de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden in een voorziening voor pleegzorg, te vernietigen. De moeder, die het eens is met het verzoek van de vader, heeft zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof om het verzoek van vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 13 augustus 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van
13 mei tot 13 augustus 2022 te laten toetsen. Aan hem behoort niet procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels (bij het geven van deze beschikking) is verstreken.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de door de GI verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft uitgesproken. De verlenging was, ook volgens het hof, op dat moment nodig om de continuïteit van en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te waarborgen. Er waren, zeker die eerste periode toen de moeder met [de minderjarige] net naar Turkije was vertrokken, erg veel zorgen en onduidelijkheden, vooral over de relatie en dynamiek tussen de ouders. Ook waren er zorgen over de weerbaarheid en stabiliteit van de moeder.
5.4
Voorop staat dat de GI een belemmerd zicht had op de juistheid van de verklaringen van de moeder, en van haar familieleden, over het huiselijk geweld en de druk vanuit de vader op haar. De moeder heeft op meerdere momenten verklaringen afgelegd over huiselijk geweld en druk vanuit de vader op haar, laatstelijk vrij uitgebreid op 27 januari 2022 bij de Jeugdbeschermingstafel, ten overstaan van onder meer meerdere hulpverleners. Veilig Thuis onderschreef dat bij de moeder letsel was gezien, en verder staat vast dat de vader in het verleden is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten. Hoewel deze veroordelingen in het verleden liggen, zoals de vader benadrukt, is voorstelbaar dat – zolang de GI geen inzicht heeft verkregen in de achterliggende redenen van de verklaringen van de moeder, waarop de moeder later is teruggekomen – er zorgen zijn over [de minderjarige] .
Dit geldt temeer waar de ouders sinds februari 2022 met hem in Turkije verblijven en de afstand is vergroot, waardoor het contact met de GI nog meer wordt bemoeilijkt.
De vader heeft in het aanvullende raadsonderzoek uitgebreider met de raad gesproken. Hij heeft de aantijgingen van de moeder aan zijn adres gemotiveerd weersproken, maar daar tegenover onder meer verklaard dat de moeder licht verstandelijk beperkt is en hij zich juist zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder.
De verklaringen die de ouders over en weer hebben afgelegd, maken het voor de GI lastig om overzicht te krijgen van wat er wel en niet daadwerkelijk is gebeurd, en ze nemen de zorgen over [de minderjarige] niet weg.
5.5
Daarnaast speelt ook de vraag naar de afhankelijkheid van de moeder en de druk die zij ervaart van anderen. De moeder heeft in de voorgaande maanden meerdere tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waarbij ze later vaak verklaarde dat zij dit onder druk van anderen had gedaan. Aanvankelijk verklaarde zij dat zij onder druk stond van de vader en diens familie en dat zij werd uitgebuit en mishandeld. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij onder druk van haar grootmoeder had verklaard over mishandelingen door de vader.
Ten slotte ervoer zij druk van de GI en is zij met [de minderjarige] naar de vader in Turkije vertrokken.
5.6
Het hof begrijpt dat de GI bezorgd was, en is, over de vraag welk effect dit alles (potentieel) heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] . De grootste zorg van de GI is wat hij hiervan meekrijgt en hoe het gaat met de hechting en ontwikkeling van [de minderjarige] . De gecreëerde afstand vormt echter een groot probleem om hierop echt zicht te krijgen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat zij inmiddels op 5 juli 2022 zijn getrouwd naar Turks recht en dat het goed gaat met hen en [de minderjarige] . Ter onderbouwing van deze laatste stelling hebben zij meerdere stukken (verklaringen en foto’s) overgelegd. De moeder heeft toegelicht dat het consultatiebureau in Turkije tevreden is. Het hof en de bij de mondelinge behandeling aanwezigen hebben ook, via de beeldverbinding met de moeder, een op het oog gezonde baby [de minderjarige] gezien.
De ouders stellen dat zij therapie volgen en dat zij dit ook in Nederland willen (blijven) doen. De moeder heeft een psychologisch rapport over haar in het geding gebracht en een toelichting gegeven op de door de psycholoog over haar gedane uitspraken. Deze psycholoog constateert geen kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis of borderline. De moeder is volgens de psycholoog therapietrouw. Ook de vader heeft een psychologisch rapport over hem in het geding gebracht. Deze psycholoog constateert bij hem geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een passief-agressieve, een paranoïde, een anti-sociale of een narcistische persoonlijkheidsstoornis of een aandachts- of concentratiestoornis.
De ouders willen hiermee aantonen dat zij samen een veilige opvoedomgeving kunnen bieden aan [de minderjarige] , maar zij willen pas naar Nederland terugkomen als er geen machtiging tot uithuisplaatsing meer ligt.
5.7
Het hof is van oordeel dat, hoewel de ouders nu getrouwd zijn en weer samen met [de minderjarige] een gezin vormen, en zij enig inzicht hebben gegeven over hun huidige situatie, dit nog niet alle zorgen wegneemt mede gelet op de hiervoor beschreven voorgeschiedenis. [de minderjarige] is een heel jong en kwetsbaar kind dat volledig afhankelijk is van zijn ouders. [de minderjarige] kan zichzelf niet onttrekken aan een onveilige situatie en is nog niet in staat daar iets over te zeggen (pre-verbale fase). Het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige] en nader onderzoek naar de situatie rond de ouders heeft nog steeds prioriteit. Dit alles maakt dat het hof tot het oordeel komt dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een (beperkte) duur van drie maanden nodig was.
5.8
Ten slotte overweegt het hof dat tijdens de mondelinge behandeling met alle belanghebbenden is gesproken over de ‘patstelling’ die lijkt te zijn ontstaan. De ouders willen samen laten zien dat zij voor [de minderjarige] kunnen zorgen, maar komen pas terug als er geen machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dreigt. De GI heeft toegelicht dat de machtiging niet kan worden ten uitvoer gelegd zo lang de ouders met [de minderjarige] in Turkije zijn. Het hof kan zich voorstellen dat de GI en de ouders zo spoedig mogelijk met elkaar in gesprek gaan om te bewerkstelligen dat de ouders met [de minderjarige] kunnen terugkeren naar Nederland, zoals zij willen en om te bereiken dat de GI in ieder geval weer zicht krijgt op het gezin en in het bijzonder op [de minderjarige] en zijn ontwikkeling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
13 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.L. van der Bel en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.