ECLI:NL:GHARL:2022:7831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.260.860/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij burenconflict over taxushaag en leilinden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, aangeduid als [de eigenaren] en [de buren]. De zaak betreft de vordering van [de eigenaren] tot verwijdering van een taxushaag en vier leilinden die zich dicht bij de erfgrens bevinden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder in een vonnis van 21 december 2018 de vorderingen van [de eigenaren] afgewezen, met de overweging dat het gebruik van de bevoegdheid tot verwijdering van de taxushaag door [de buren] als misbruik van bevoegdheid kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat [de eigenaren] onvoldoende belang hadden bij hun vordering, omdat de taxushaag niet in de nabijheid van kinderen of dieren stond en de taxusbomen niet bewezen gevaarlijk waren.

In hoger beroep heeft het hof de feiten en argumenten van de partijen opnieuw bekeken. Het hof concludeert dat [de eigenaren] nog steeds eigenaar zijn van het perceel en dat zij gerechtigd zijn om vorderingen in te stellen. Echter, het hof volgt de rechtbank in haar oordeel dat de vordering tot verwijdering van de taxushaag en de leilinden niet kan slagen. Het hof oordeelt dat de stellingen van [de eigenaren] over de giftigheid van de taxusbomen en de schade aan de fundering van hun eigendommen onvoldoende onderbouwd zijn. Bovendien hebben [de buren] voldoende aangetoond dat zij de leilinden jaarlijks onderhouden en dat er geen schade aan de muur is waargenomen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [de eigenaren] in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 324 voor griffierecht en € 2.785 voor salaris advocaat, vermeerderd met wettelijke rente. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.860
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: NL17.13411)
arrest van 13 september 2022
in de zaak van

1.[appellant]

2 [appellante],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
in eerste aanleg: verweerders op de vordering, eisers van de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [de eigenaren] ,
advocaat: mr. J.T. Fuller,
tegen:

1.[geïntimeerde1]

2 [geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers van de vordering, verweerders op de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [de buren] ,
advocaat: mr. J.H. Brouwer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 augustus 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
■ het proces-verbaal van de descente en comparitie van partijen ter plaatse van 7 oktober 2019;
■ de memorie van grieven;
■ de memorie van antwoord;
■ de akte van [de eigenaren] met een productie;
■ de antwoordakte van [de buren]
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 21 december 2018.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Partijen zijn buren (geweest). [de buren] wonen aan de [adres] 115B te [woonplaats1] , [de eigenaren] wonen of hebben gewoond aan de [adres] 119 te [woonplaats1] . Tussen hen is een aantal conflicten ontstaan, onder meer over de plaatsing van begroeiing op en nabij de erfgrens. In de procedure in eerste aanleg hebben zij over en weer vorderingen ingesteld, die nagenoeg alle zijn afgewezen. [de eigenaren] zijn van het vonnis van 21 december 2018 in beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven (grief 3 is ingetrokken), waarbij grief 1 geen zelfstandige klacht bevat. [de buren] hebben verweer gevoerd.
3.2
[de buren] voeren aan dat [de eigenaren] inmiddels zijn verhuisd, wat [de eigenaren] betwisten. [de buren] hebben niet aangevoerd dat [de eigenaren] geen eigenaar meer zijn van [adres] 119. Zij hebben verder vermeld dat [de eigenaren]
inmiddelseen flink aantal opschietende wilgenboompjes hebben geplant. Het hof gaat er daarom vanuit dat [de eigenaren] nog steeds eigenaar zijn van [adres] 119 en gerechtigd zijn de vorderingen ter zake van de taxushaag en de leilinden in te stellen.
De taxusbomen
3.3
[de buren] hebben aan de oostzijde van hun perceel twee damwanden geplaatst. Naar hun oordeel staat de eerste damwand op de erfgrens. De tweede damwand loopt enkele meters vanaf de erfgrens parallel aan de eerste damwand. Tussen de twee damwanden hebben [de buren] een taxushaag geplaatst. Het perceel van [de eigenaren] is op die plaats lager gelegen. De damwand op de erfgrens is gaan overhellen in de richting van het perceel van [de eigenaren] , volgens [de buren] door ontgravingen op het terrein van [de eigenaren] stellen dat de eerste damwand op hun terrein ligt en dat de taxushaag voor 75% op hun terrein is geplaatst. Zij vorderen verwijdering van de taxushaag op grond van artikel 5:42 BW. De rechtbank heeft beslist dat het vaststaat dat de taxushaag dichter dan 50 centimeter bij de erfgrens groeit en mogelijk zelfs iets erover heen, maar dat er bij [de eigenaren] enig concreet belang ontbreekt en dat daarom gebruikmaking van de bevoegdheid tot verwijdering van de taxushaag misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW zou meebrengen. Zij heeft overwogen dat [de eigenaren] hebben gesteld dat hun belang is dat de taxusbomen giftig zijn voor mens en dier, maar dat dit te algemeen is gesteld. Volgens de rechtbank is niet onderbouwd dat de bomen ook daadwerkelijk gevaar veroorzaken in de nabije omgeving. Daarvoor is van belang dat [de buren] onvoldoende weersproken hebben aangevoerd dat bij de haag geen kinderen spelen of vee graast. Dat verweer vindt volgens de rechtbank ook steun in de situatie ter plaatse: achter de taxushaag ligt op het perceel van [de eigenaren] een greppel/slootje en daarachter staat de hoge schutting die de rechtbank met C heeft aangeduid. Het is daardoor onwaarschijnlijk dat vee en kinderen zich begeven in de nabijheid van de taxushaag. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De rechtbank heeft verder overwogen dat [de eigenaren] op grond van artikel 5:44 lid 1 BW zelf bevoegd zijn om de op hun perceel overhangende takken weg te halen, zodat het geven van een bevel aan [de buren] niet nodig is.
3.4
[de eigenaren] bestrijden het oordeel van de rechtbank met het argument dat de taxusbomen het voor zowel mens als dier giftige taxine bevatten, dat hun kleinkinderen in de nabijheid van de taxushaag spelen en het vee daar graast en dat zij dus een reëel belang bij de vordering hebben. Deze stellingen hebben [de eigenaren] ook in eerste aanleg naar voren gebracht en de rechtbank heeft ze meegewogen (zie 3.3, hierboven). Net als de rechtbank oordeelt het hof dat gezien de situatie ter plaatse het onwaarschijnlijk is dat zich vee en kinderen in de nabijheid van de taxushaag begeven en dat daardoor bij [de eigenaren] het belang ontbreekt om zich te beroepen op strijd met artikel 5:42 BW. Evenals de rechtbank oordeelt het hof verder dat [de eigenaren] bevoegd zijn op grond van artikel 5:44 lid 1 BW om overhangende takken van de taxusbomen weg te halen, zodat er onvoldoende belang is om [de buren] daartoe te veroordelen. Grief 2 is niet gegrond.
3.5
Voor het hof weegt voor het afwijzen van de vordering van [de eigenaren] op grond van misbruik van bevoegdheid ook mee dat [de eigenaren] op korte afstand van de taxushaag op eigen erf een hogere schutting hebben geplaatst, zodat er van enig wegnemen van uitzicht, lucht en licht in het geheel geen sprake is.
De leilinden
3.6
[de eigenaren] hebben gevorderd dat [de buren] vier leilinden die binnen een afstand van twee meter van de erfgrens staan verwijderen of verplaatsen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en heeft dat in rechtsoverweging 4.14 als volgt gemotiveerd:
“(…) Vaststaat dat de afstand van de leilinden tot aan de muur minder is dan twee meter, zodat sprake is van een ongeoorloofde toestand. [geïntimeerde1] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat hij hiervoor destijds toestemming van [de eigenaren] heeft gekregen. [de eigenaren] kan zich dus op grond van artikel 5:42 BW in beginsel verzetten tegen de aanwezigheid van de leilinden en verwijdering daarvan vorderen. Dat [de eigenaren] daadwerkelijk hinder ondervindt van de leilinden in de vorm van schade aan de muur en mogelijk ook de fundering van de schuur, is echter onvoldoende onderbouwd, gelet ook op de betwisting van [geïntimeerde1] c.s. Uit de (nogal onscherpe) foto’s van [de eigenaren] in bewijsstuk 7 valt niet af te leiden waar de getoonde wortels van afkomstig zijn en evenmin dat sprake is van schade aan de muur. De mogelijke toekomstige schade aan de fundering van de schuur is ook niet onderbouwd. Bovendien heeft [de eigenaren] op grond van artikel 5:44 lid 2 BW de bevoegdheid om eventueel doorschietende wortels weg te hakken. Dat lucht en licht worden weggenomen door de leilinden heeft [de eigenaren] verder niet gesteld en lijkt ook niet aannemelijk omdat [geïntimeerde1] c.s. onweersproken heeft verklaard dat de bomen jaarlijks worden onderhouden. Dat [de eigenaren] toch verwijdering/verplaatsing van de leilinden vordert lijkt daarom niet te zijn ingegeven door de wens om vrij zijn eigendomsrecht uit te kunnen oefenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de eigenaren] zijn bevoegdheid op grond van artikel 5:42 BW gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die hem is verleend. Ook deze vordering zal op grond van artikel 3:13 BW worden afgewezen.”
3.7
[de eigenaren] stellen in hun toelichting op grief 4 dat hun belang bij verwijdering of verplaatsing van de leilinden wel degelijk is gelegen in de schade die de wortels van de bomen veroorzaken aan de fundering van de muur op de erfgrens en aan die van de schuur van [de eigenaren] [de buren] hebben echter aangevoerd dat de schutting staat op een fundering van gewapend beton en dat de leilinden al 17 jaar ter plaatse staan en dat nog geen schade aan de muur is waargenomen. Zij hebben verder aangevoerd dat zij de leilinden jaarlijks professioneel laten snoeien. Hoewel [de eigenaren] bij akte van 5 april 2022 hebben gereageerd op de argumenten van [de buren] bij memorie van antwoord, hebben zij onvoldoende concreet gemaakt dat er inderdaad schade aan hun eigendommen dreigt. Het hof neemt daarom de hierboven geciteerde motivering van de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, ook wat betreft de bevoegdheid van [de eigenaren] om eventueel doorschietende wortels af te hakken.
3.8
Omdat de grieven met betrekking tot de taxushaag en de leilinden niet slagen, slaagt ook grief 5 die zich richt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg niet.
3.9
[de eigenaren] hebben bewijs aangeboden, maar daaraan gaat het hof voorbij, omdat zijn oordeel niet zal veranderen als de ten bewijze aangeboden feiten en omstandigheden komen vast te staan.

4.Slotsom

4.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de eigenaren] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de buren] zullen worden vastgesteld op € 324 voor griffierecht en op € 2.785 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punt x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2018;
veroordeelt [de eigenaren] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de buren] vastgesteld op € 324 voor griffierecht en op € 2.785 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [de eigenaren] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.A. van Rossum en J.G.J. Rinkes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.