ECLI:NL:GHARL:2022:7883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.312.794/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 351 Rv. Schorsing tenuitvoerlegging in civiele zaak tussen buren over erfgrens en schutting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incident ex art. 351 Rv waarin [appellante] verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had in een eerder vonnis van 15 juni 2022 de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. [appellante] was eigenaar van twee percelen grond, waarvan één perceel in 1995 was afgesplitst van het perceel van [geïntimeerden]. De geschillen betroffen de erfgrens en de verwijdering van beplanting en een schutting door [appellante].

In het incident voerde [appellante] aan dat de juridische erfgrens op een andere locatie ligt dan de kadastrale erfgrens en dat de uitvoering van het vonnis zou leiden tot bewijsverlies, waardoor een beoordeling door het hof bemoeilijkt zou worden. [geïntimeerden] daarentegen stelden dat de situatie ter plaatse voldoende zichtbaar bleef en dat de vordering van [appellante] afgewezen moest worden.

Het hof oordeelde dat de vordering van [appellante] niet kon worden toegewezen, omdat zij onvoldoende had aangetoond dat haar belang bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder woog dan het belang van [geïntimeerden] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De incidentele vordering werd afgewezen en de zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.312.794/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178374)
arrest van 13 september 2022 in het incident ex art. 351 Rv
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans, die kantoor houdt te Bolsward,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. A.T. Slofstra, die kantoor houdt te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen blijkt uit de vonnissen van 20 april 2021 en
15 juni 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het verloop van het hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juni 2022, tevens houdende incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 juni 2022,
- de memorie van antwoord in het incident.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident. Beide partijen hebben de stukken daarvoor aan het hof gezonden.
3.
De feiten, het geschil en de beslissing van de kantonrechter
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
[appellante] is eigenaar van het perceel grond dat kadastraal bekend is als gemeente [gemeente] , sectie A, nummer [nummer1] (hierna: perceel [nummer1] ). [appellante] is ook eigenaar van het naastgelegen perceel met woning en atelier, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie A, nummer [nummer2] . Deze percelen zijn gelegen aan de [adres1] in [woonplaats1] .
3.3
[geïntimeerden] zijn eigenaar van perceel met woning aan de [adres2] in [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie A, nummer [nummer3] (hierna: perceel [nummer3] ). De percelen van [appellante] en [geïntimeerden] grenzen aan elkaar.
3.4
Het perceel [nummer1] is in 1995 ontstaan door afsplitsing van perceel [nummer3] . In de akte van levering is een situatietekening opgenomen met aan de onderzijde van het gearceerde (afgesplitste) perceel [nummer1] een pijl met de handgeschreven tekst: bestaande grens/schutting.
3.5
In 1996 heeft het Kadaster de kadastrale grens tussen de percelen [nummer1] en [nummer3] bepaald. Die grens komt overeen met de huidige kadastrale kaart.
3.6
[appellante] is in oktober 2019 eigenaar geworden van de onder 3.2 genoemde percelen en heeft in juni/juli 2020 beplanting die zich op de kadastrale erfgrens tussen de percelen [nummer1] en [nummer3] bevond, verwijderd en gesnoeid. Het ging hierbij ook om bomen die op het perceel van [geïntimeerden] stonden. [appellante] heeft ook een schutting die op de kadastrale erfgrens stond verwijderd.
3.7
[geïntimeerden] hebben [appellante] bericht dat de bomen en struiken die op het perceel [nummer3] stonden, eigendom waren van [geïntimeerden] en dat zij niet bevoegd was deze te snoeien en te verwijderen. [geïntimeerden] hebben [appellante] gevraagd dit te herstellen.
3.8
Op 10 november 2020 heeft het Kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. Hierbij is geconstateerd dat op het perceel [nummer3] nog een schutting staat die deels parallel aan de kadastrale grens loopt.
3.9
[appellante] heeft bij de rechtbank– voor zover op dit moment van belang – in conventie onder andere gevorderd te bepalen dat de erfgrens overeenkomstig de door [appellante] overgelegde bouwtekening van het atelier wordt vastgesteld.
3.1
[geïntimeerden] hebben in reconventie – voor zover op dit moment van belang – gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de kadastrale grens de juridische grens is en dat [appellante] de bomen, struiken en schutting op perceel [nummer3] onrechtmatig heeft verwijderd en [appellante] veroordeelt tot betaling van € 6.245,63 ter zake van het herstellen van de schutting en de beplanting en veroordeelt tot medewerking aan dit herstel.
3.11
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2022 de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] voor het grootste deel toegewezen waarbij de schade van [geïntimeerden] is begroot op € 5.966,08. Ook is [appellante] veroordeeld om de benodigde medewerking te verlenen aan het plaatsen van een schutting op de kadastrale grens op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [appellante] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,-. De rechtbank heeft het vonnis en de daarin vervatte veroordelingen in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De vordering in incident en de beoordeling daarvan

4.1
In het incident vordert [appellante] gedeeltelijke schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. [appellante] voert – kort gezegd – aan dat de juridische erfgrens op een andere locatie is gelegen dan waar de schutting en de kadastrale erfgrens gelegen zijn. Zij voert aan dat wanneer [geïntimeerden] overgaan tot uitvoering van het vonnis door een nieuwe schutting te plaatsen, de situatie ter plaatse dusdanig zal veranderen dat een beoordeling door het hof zal worden bemoeilijkt omdat er bewijs verloren zal gaan. [appellante] betoogt dat een plaatsopneming door het hof onmisbaar is.
4.2
[geïntimeerden] concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering. Zij hebben het vonnis aan [appellante] betekend en hebben inmiddels een nieuwe schutting geplaatst langs de kadastrale erfgrens. De door het Kadaster geslagen paaltjes zijn zichtbaar gebleven. Ook is en blijft het nodige fotomateriaal aanwezig.
4.3
Het hof zal de vordering beoordelen aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze criteria houden in dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelende vonnis schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof neemt de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter tot uitgangspunt. Bij de beoordeling van de incidentele vordering blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid bij voorraad. [appellante] heeft echter niet gesteld dat het bestreden vonnis berust op één of meerdere misslagen.
4.4
Het standpunt van [appellante] over de (juridische) locatie van de erfgrens kan niet leiden tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis, omdat de kans van slagen van het hoger beroep bij de beoordeling van dit incident buiten beschouwing dient te blijven. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om hierop in dit geval een uitzondering te maken.
4.5
Verder is de beslissing van de rechtbank tot uitvoerbaarheid bij voorraad niet van een motivering voorzien. Voor wat betreft de in een dergelijk geval (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) te maken belangenafweging merkt het hof op dat een belangrijk gezichtspunt is dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen. Het hof begrijpt het standpunt van [appellante] aldus dat haar belang bij behoud van de huidige situatie zwaarder moet wegen dan het belang van [geïntimeerden] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.
4.6
[appellante] heeft slechts gesteld dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis de situatie ter plaatse dusdanig zal veranderen, dat dit ervoor zorgt dat het hof de situatie ter plaatse moeilijker kan beoordelen. Het is echter geen gegeven dat het hof net als de rechtbank in deze zaak een descente zal gelasten. In het geval het hof hier wel toe over zou gaan, geldt verder dat de oude situatie nog steeds te herleiden is uit de zichtbare paaltjes die door het Kadaster op de erfgrens zijn gezet. Andere omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande situatie groter is dan het belang van [geïntimeerde1] of dat het vonnis van de rechtbank berust op een feitelijke of juridische misslag, heeft zij niet gesteld en zijn het hof ook overigens niet gebleken.
4.7
De conclusie is dat door [appellante] onvoldoende is gesteld om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat haar belang bij handhaving van de bestaande toestand zwaarder moet wegen dan het belang van [geïntimeerden] om het vonnis ten uitvoer te kunnen leggen. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 25 oktober 2022voor memorie van grieven.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
13 september 2022.