ECLI:NL:GHARL:2022:7936

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
21-000123-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens rijden onder invloed van drugs met betrekking tot de strikte waarborgen van bloedonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het besturen van een auto onder invloed van THC op 4 mei 2019 te Lelystad. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat voldaan was aan de strikte waarborgen voor bloedonderzoek zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De verdediging voerde aan dat de waarborgen niet waren nageleefd, maar het hof stelde vast dat de bloedmonsters op de juiste wijze waren behandeld en verzonden. Het hof achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een voorwaardelijke geldboete op van € 850,- met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, en het hof hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000123-21
Uitspraak d.d.: 14 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2020 met parketnummer 96-206838-19 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 850,- met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L. Noordanus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 17 december 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te Lelystad een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 8,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te Lelystad als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC, althans een stof, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe is onder meer aangevoerd dat niet is voldaan aan de strikte waarborg van artikel 13, eerste lid, aanheft en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, omdat in het proces-verbaal en de vrachtbrief verschillende bezorgdata worden genoemd ter zake van de bij verdachte afgenomen bloedmonsters. Tevens kunnen op basis van de brief van [deskundige] d.d. 12 november 2019 en het proces-verbaal van hoofdinspecteur [hoofdinspecteur] d.d. 3 december 2020 geen concrete vaststellingen worden gedaan over de wijze waarop het bloed na afname bij verdachte is bewaard. Als gevolg daarvan kan het bloedonderzoek niet voor bewijs worden gebezigd.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, nu op grond van de overige bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte niet meer behoorlijk in staat was tot het besturen van een voertuig.
Oordeel van het hof
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8, lid vijf, van de Wegenverkeerswet 1994, moet kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, lid een, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), dat inhoudt dat na de bloedafname de buisjes bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit worden toegezonden (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
De wijze waarop het bloedmonster direct na afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het voorschrift dat na de bloedafname de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium worden verzonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs en medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter - aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting - vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, in samenhang met HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:623).
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 mei 2019 is bij verdachte bloed afgenomen nadat het vermoeden was ontstaan dat hij onder invloed van drugs een auto had bestuurd. De bloedmonsters van verdachte zijn op 8 mei 2019 door een koeriersdienst bij het politiebureau opgehaald, vervoert en vervolgens bezorgd bij het laboratorium [laboratorium] in [plaats 1]. Daarbij gaat het hof niet uit van 13 mei 2019 als bezorgdatum, maar van 9 mei 2019 nu blijkens de zich in het dossier bevindende vrachtbrief op laatstgenoemde datum voor ontvangst is getekend. De bloedmonsters zijn vervolgens doorgestuurd naar een collega-laboratorium in [plaats 2] ter analyse. Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat het tijdsverloop vanaf het moment van bloedafname tot het moment van bezorging drie werkdagen bedraagt.
Wat betreft de wijze waarop het bloedmonster direct na afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard, overweegt het hof als volgt. Per 1 januari 2019 geldt als werkwijze dat bloedmonsters die bij een verdachte zijn afgenomen, direct in een daarvoor bestemde vriezer bij een temperatuur van ongeveer -20 °C in het politiebureau wordt opgeslagen. Voorts worden deze bloedmonsters onder geconditioneerde omstandigheden van ongeveer -20 °C door het koeriersbedrijf naar het laboratorium vervoerd en aldaar eveneens bij een temperatuur van -20 °C bewaard.
Anders dan het standpunt van de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak voldoende concreet kan worden vastgesteld dat aan voornoemde werkwijze is voldaan. Zo blijkt uit het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 11 juni 2019 dat de bloedmonsters van verdachte na afname overeenkomstig het bepaalde in het Besluit zijn gewaarmerkt, direct verpakt, verzegeld en in het verkeer zijn verzonden naar het laboratorium in [plaats 1]. Tevens blijkt uit het Rapport drugs in het verkeer d.d. 29 mei 2019 dat in de onderhavige zaak een van de bloedmonsters van verdachte na aankomst in [plaats 1] verzegeld en in bevroren toestand is doorgestuurd naar een collega-laboratorium ter analyse, en dat de bloedmonsters voor en na de analyse bij -20 °C worden bewaard.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bloedmonsters van verdachte na afname overeenkomstig artikel 13, lid een, aanhef en onder d van het Besluit, zo spoedig mogelijk naar een voor bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium is toegezonden. Daarmee is voldaan aan de strikte waarborg, waarmee het in artikel 8, lid vijf, van de Wegenverkeerswet 1994 neergelegde onderzoek is omringd. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw en acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 mei 2019 te Lelystad een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 8,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg onder invloed van teveel cannabis. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juli 2022 is verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen door verdachte, zijn raadsvrouw en zijn mentor ter zitting in hoger beroep is aangevoerd. Naar het zich laat aanzien gaat het op dit moment goed met verdachte: hij rookt naar eigen zeggen niet meer dagelijks meerdere joints, heeft zijn huis op orde, verschijnt op afspraken met zijn mentor en werkt mee aan onderzoek. Verder is verdachte mantelzorger voor zijn vader, die op een grote afstand woont; hij is de enige in zijn familie met een rijbewijs en bezoekt zijn vader wekelijks.
Ter ondersteuning van de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, acht het hof het raadzaam slechts een voorwaardelijke straf op te leggen voor dit feit. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 850,-, met een proeftijd van 2 jaren, een passende reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.T. Wemes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 14 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.