ECLI:NL:GHARL:2022:7992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
21-003720-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden met ongeldig rijbewijs na eerdere waarschuwing door CBR

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was op 12 juni 2020 tweemaal aangehouden voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die was ingegaan op 31 mei 2019, na het niet volgen van een verplichte cursus van het CBR. De verdachte had eerder bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring, wat erop wijst dat hij zich bewust was van de situatie. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat hij in onwetendheid verkeerde over de ongeldigverklaring, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de gevolgen van de ongeldigverklaring en dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof rekening hield met zijn persoonlijke omstandigheden, maar geen aanleiding zag voor strafvermindering. De uitspraak benadrukt de ernst van het negeren van verkeersveiligheid en de gevolgen van het rijden zonder geldig rijbewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003720-21
Uitspraak d.d.: 16 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 augustus 2021 met het parketnummer 96-284316-20 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 2 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. S.H. Ho, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Nagele, gemeente Noordoostpolder terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A6, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almere terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A6, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot de gevoerde verweren

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit dat de verdachte omtrent de ongeldigheid van zijn rijbewijs in onwetendheid verkeerde. Naast het feit dat nergens uit blijkt dat de verdachte het besluit van 24 mei 2019 van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) heeft ontvangen, is daarbij geen mededeling gedaan over de mogelijke rechtsgevolgen van het belastende besluit. Voor het overige biedt het dossier ook geen aanknopingspunten waaruit de overtuiging kan worden bekomen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het besluit van het CBR.
De raadsvrouw heeft aan het voorgaande primair de conclusie verbonden dat de verdachte dient te worden vrijgesproken en subsidiair een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Vaststaat dat verdachtes rijbewijs ongeldig is verklaard, dat hij daarover behoorlijk is geïnformeerd en dat aan hem daarna geen nieuw rijbewijs is afgegeven. Doordat de verdachte bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 24 mei 2019 kan er vanuit worden gegaan dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het oordeel van het gerechtshof
De verdachte is op 12 juni 2020 te Nagele, in de nacht, op de A6 aangehouden, ter zake van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Later op de dag (12 juni 2020), is de verdachte te Almere, op de A6 opnieuw aangehouden, ter zake van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Ten aanzien van de tweede maal dat verdachte op 12 juni werd aangehouden voor rijden zonder geldig rijbewijs overweegt het gerechtshof dat de verdachte toen ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat ligt ook voor de hand, omdat de verdachte immers een aantal uren eerder ook al was aangehouden en hem dit toen is medegedeeld. Ten tijde van de eerste aanhouding die dag heeft de verdachte bovendien aangegeven dat hij begreep dat, nu zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, hij niet mocht rijden.
Voorts overweegt het gerechtshof het volgende. De verdachte heeft op 5 maart 2019 een brief van het CBR ontvangen, inhoudende het besluit dat hij een cursus moet volgen over verantwoord rijgedrag. Uit deze brief volgt dat wanneer de verdachte de cursus niet volgt, zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Deze cursus heeft de verdachte niet gevolgd en ook niet betaald. Daarna is bij besluit van het CBR van 24 mei 2019 het rijbewijs van de verdachte ongeldig verklaard met ingang van 31 mei 2019. Vervolgens heeft de verdachte op 8 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 mei 2019 en 5 maart 2019.
Niet is gebleken dat aan de verdachte na de datum van ongeldigverklaring een nieuw rijbewijs is afgegeven.
Uit het vorenstaande en met name het feit dat de verdachte bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 mei 2019 inhoudende ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, leidt het gerechtshof af dat de verdachte op 12 juni 2020 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte niet is gewezen op de gevolgen van de mogelijke rechtsgevolgen van het belastende besluit, mist feitelijke grondslag. In het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van 24 mei 2019 staat expliciet aangegeven dat de verdachte niet mag rijden en dat de verdachte strafbaar is, als hij dat toch zou doen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de feitelijke grondslag aan de gevoerde verweren te vervallen en worden die verweren in alle onderdelen verworpen.
Op grond van het voorgaande en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het gerechtshof de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 12 juni 2020 te Nagele, gemeente Noordoostpolder terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Rijksweg A6, als bestuurder een motorrijtuig, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op 12 juni 2020 te Almere terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Rijksweg A6, als bestuurder een motorrijtuig, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op telkens:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • het feit dat de verdachte zich op 12 juni 2020 tweemaal heeft schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. De verdachte heeft met zijn handelen bewust een besluit van het CBR met betrekking tot zijn rijbevoegdheid genegeerd en heeft het gezag van dat besluit ondermijnd. De verdachte heeft daarnaast het belang van de verkeersveiligheid daarmee geschaad;
  • de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die ter zake van de bewezenverklaarde delicten, uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder het tweede feit is begaan, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte lang heeft gewacht en heeft geprobeerd vervangend vervoer te regelen hetgeen niet is gelukt en hij uiteindelijk heeft besloten toch te gaan rijden omdat zijn partner naar het ziekenhuis moest en hij op de kinderen moest passen. De raadsvrouw heeft gesteld dat deze feiten en omstandigheden maken dat strafvermindering op zijn plaats is en verzocht in ieder geval rekening te houden met deze feiten en omstandigheden bij het bepalen van de strafmodaliteit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 juli 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten, ook na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit. .Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De raadsvrouw heeft in dit kader aangevoerd dat verdachtes leven thans in dienst staat van zijn gezin als huisvader, mede gelet op het feit dat de verdachte opnieuw vader zal worden. In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw de oplegging van een voorwaardelijke strafmodaliteit bepleit.
Alles afwegende ziet het gerechtshof in de door de raadsvrouw aangevoerde feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een andere straf op te leggen dan de straf die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist.
De bewezenverklaarde delicten, in combinatie met de eerdere veroordeling van de verdachte ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, rechtvaardigen de oplegging van de straf die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist.
Gelet op het voorgaande en uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding is de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken hier passend en geboden. Het gerechtshof zal deze straf daarom opleggen aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 16 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.