ECLI:NL:GHARL:2022:8079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.313.168
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de kinderalimentatie. De man, verzoeker, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Gelderland, waarin werd bepaald dat hij met ingang van 22 oktober 2021 een maandelijkse bijdrage van € 450,- moest betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg en daardoor niet in staat was om verweer te voeren.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet behoorlijk was opgeroepen voor de procedure in eerste aanleg, maar oordeelde dat dit geen kennelijke misslag opleverde. Het hof benadrukte dat het aan de man was om aan te tonen dat hij de vastgestelde kinderalimentatie niet kon betalen en dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde. Ondanks dat de man financiële gegevens had overgelegd, was het onduidelijk gebleven wat zijn werkelijke draagkracht was, omdat hij geen belastingaangiften of andere relevante documenten had ingediend.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het belang van de vrouw bij het uitvoeren van de bestreden beschikking zwaarder woog dan het belang van de man bij schorsing van de alimentatie. Het verzoek van de man werd dan ook afgewezen. Deze beslissing werd genomen door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was en de uitspraak openbaar werd gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.168-02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396249)
beschikking van 20 september 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] (Duitsland),
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 22 oktober 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [plaats1] , zal betalen € 450,- per maand, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 14 juli 2022;
- het verweerschrift tevens verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met productie;
- een journaalbericht van mr. Anik van 25 augustus 2022 met productie;
- een journaalbericht van mr. Wees van 30 augustus 2022 met productie;
- een journaalbericht van mr. Anik van 31 augustus 2022.
2.2
Mr. Anik heeft bij genoemd journaalbericht van 31 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de productie bij het journaalbericht van mr. Wees van 30 augustus 2022, aangezien deze – met verwijzing naar artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven – niet tijdig is ingediend.
Het hof heeft daarop beslist dat op die productie acht wordt geslagen, omdat dit financiële gegevens in deze alimentatiezaak zijn die kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Anik in redelijkheid voldoende kennis moet kunnen hebben genomen van die productie en zich met de vrouw voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.4
De man is in eerste aanleg niet verschenen. De man stelt dat hij de stukken in eerste aanleg nooit heeft ontvangen en dan ook niet op de hoogte was van de procedure. Als gevolg hiervan is hij in eerste aanleg niet in de gelegenheid geweest verweer te voeren en heeft hij geen financiële stukken kunnen overleggen. Dit is een feitelijke of juridische misslag.
Indien de werking van de bestreden beschikking niet wordt geschorst wordt de man bovendien geconfronteerd met de verplichting tot betaling van een maandbedrag dat hij niet kan voldoen, hetgeen een noodtoestand oplevert, aldus de man.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. Voor het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de man niet behoorlijk is opgeroepen voor de procedure in eerste aanleg en dat het verzoekschrift niet op een juiste wijze aan hem is verzonden. Anders dan door de man gesteld levert dit echter geen kennelijke misslag op.
Hoger beroep is mede bedoeld om fouten te herstellen. In dat kader ligt het op de weg van de man om aan te tonen dat hij de vastgestelde kinderalimentatie niet kan betalen en dat hij, zoals hij zelf stelt, in een financiële noodsituatie terechtkomt als de werking van de bestreden beschikking niet alsnog wordt geschorst. Hoewel de man financiële stukken in het geding heeft gebracht waaruit de omzet van zijn onderneming in 2020 en 2021 blijkt, is onduidelijk gebleven wat de winst uit onderneming en hoe hoog zijn draagkracht in die jaren was. De man had daartoe nadere bescheiden in het geding moeten brengen, zoals belastingaangiften en de daarmee corresponderende aanslagen. De man heeft dat niet gedaan en dan ook nagelaten om zijn stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, voldoende concreet te onderbouwen.
3.6
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het belang dat de man stelt te hebben bij schorsing zwaarder moet wegen dan het belang dat de vrouw heeft bij het uitvoeren van de bestreden beschikking. Het hof zal het schorsingsverzoek van de man dan ook afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. D.J.M. van de Voort en is op 20 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.