ECLI:NL:GHARL:2022:8080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.313.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van curatele

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een eerder uitgesproken curatele. De jongste zoon van de betrokkene verzocht om schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de betrokkene onder curatele had gesteld. De rechtbank had de echtgenote van de betrokkene benoemd tot curator. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 september 2022, waarbij de jongste zoon en de echtgenote, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De betrokkene, de oudste zoon en de voormalig bewindvoerder waren niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping.

Het hof overwoog dat volgens artikel 1:381 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek de curatele met ingang van de dag van uitspraak werkt. Dit betekent dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. De jongste zoon had ten onrechte gesteld dat er een schorsende werking bestond. Daarnaast werd opgemerkt dat de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, waardoor schorsing op grond van artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet mogelijk was. Het hof concludeerde dat het verzoek van de jongste zoon tot schorsing van de bestreden beschikking niet kon worden toegewezen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de jongste zoon afgewezen, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.422-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9874268)
beschikking van 20 september 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de jongste zoon,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht.
en
[de echtgenote],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de echtgenote dan wel curator,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de betrokkene],
ingeschreven te [woonplaats2] , feitelijk verblijvende te [woonplaats3] ;
verder te noemen: de betrokkene,
en
[de oudste zoon],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de oudste zoon,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de voormalig bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de voormalig bewindvoerder en mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, Bewindsbureau, locatie Utrecht, van 3 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking is, voor zover hier van belang, de betrokkene met ingang van de datum van de bestreden beschikking wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gesteld en de echtgenote van betrokkene tot curator benoemd.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie, ingekomen op 18 juli 2022;
-het verweerschrift ten aanzien van het schorsingsverzoek met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de jongste zoon, bijgestaan door zijn advocaat;
- de echtgenote dan wel curator, bijgestaan door haar advocaat.
De betrokkene, de oudste zoon en de voormalig bewindvoerder en mentor zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de jongste zoon schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De echtgenote dan wel curator voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de jongste zoon in zijn verzoek of tot afwijzing van dat verzoek.
3.2
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:381 lid 1 eerste volzin van het Burgerlijk Wetboek vermeldt dat curatele met ingang van de dag waarop zij is uitgesproken werkt. Dit betekent, anders dan door de jongste zoon gesteld, dat van het instellen van hoger beroep in dit geval geen schorsende werking uit gaat. Voor de aanvang van de curatele is niet nodig dat de beschikking kracht van gewijsde heeft en ook een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking is niet nodig.
3.3
Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen. Nu uit de wet volgt dat de beslissing waarbij curatele is uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad is en de bestreden beschikking dan ook (terecht) niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is schorsing op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin Rv niet mogelijk.
3.4
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de jongste zoon tot schorsing van de bestreden beschikking afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de jongste zoon af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 20 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.