ECLI:NL:GHARL:2022:8081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.313.578/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van voorlopige reguliere zorgregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een voorlopige reguliere zorgregeling. De zaak betreft een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige, geboren in 2019. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 4 juli 2022 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te schorsen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de moeder, ingediend op 18 juli 2022, en een verweerschrift van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2022 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen. Het hof overwoog dat de werking van de bestreden beschikking kan worden geschorst, maar alleen als het belang van de moeder bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vader en de minderjarige bij het voortzetten van de zorgregeling.

Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om de schorsing te rechtvaardigen. Beide ouders gaven aan dat de zorgregeling goed verloopt en dat het goed gaat met de minderjarige. Het hof oordeelde dat er geen signalen waren dat de minderjarige de zorgregeling niet aan kan. Daarom werd het verzoek tot schorsing afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.578-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533675)
beschikking van 20 september 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als voorlopige reguliere zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] , geboren [in] 2019 te [woonplaats2] , om de week van maandagmiddag tot maandagochtend bij zijn vader verblijft, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] verblijft hem op maandagochtend naar de opvang of school in [woonplaats2] brengt en de andere ouder hem daar weer ophaalt, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 18 juli 2022;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer en verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.4
Het hof zal het schorsingsverzoek van de moeder afwijzen. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de werking van de bestreden beschikking geschorst moet worden.
Gebleken is dat de ouders in de zomervakantie elk drie weken achtereen de zorg voor [de minderjarige] hebben gehad en dit prima is verlopen. De ouders zijn na de zomervakantie uitvoering gaan geven aan de voorlopige reguliere zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders laten weten dat de zorgregeling goed verloopt en dat het goed gaat met [de minderjarige] . Het hof ziet gezien hetgeen beide ouders eenstemmig naar voren brengen geen signalen waaruit blijkt dat [de minderjarige] de zorgregeling niet aan kan en dat deze niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de moeder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar belang bij schorsing zwaarder moet wegen dan het belang dat [de minderjarige] en de vader hebben bij het uitvoeren van de voorlopige reguliere zorgregeling.
3.5
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure een uit die relatie geboren kind betreft, zal het hof de proceskosten compenseren.
4. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing af;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. D.J.M. van de Voort en is op 20 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.