Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een voorlopige reguliere zorgregeling. De zaak betreft een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige, geboren in 2019. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 4 juli 2022 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te schorsen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de moeder, ingediend op 18 juli 2022, en een verweerschrift van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2022 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen. Het hof overwoog dat de werking van de bestreden beschikking kan worden geschorst, maar alleen als het belang van de moeder bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vader en de minderjarige bij het voortzetten van de zorgregeling.
Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om de schorsing te rechtvaardigen. Beide ouders gaven aan dat de zorgregeling goed verloopt en dat het goed gaat met de minderjarige. Het hof oordeelde dat er geen signalen waren dat de minderjarige de zorgregeling niet aan kan. Daarom werd het verzoek tot schorsing afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.