ECLI:NL:GHARL:2022:8087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.314.626/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet tijdig ingesteld, niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek tot schorsing en hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. de Hoop, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 februari 2022 het gezag van de vader over het kind had beëindigd en dit uitsluitend aan de moeder had toegewezen. De vader was van mening dat hij tijdig in beroep was gekomen, maar het hof oordeelde dat hij dit niet was. De vader had pas op 16 augustus 2022 zijn beroepschrift ingediend, terwijl hij volgens de wet binnen drie maanden na de bekendmaking van de beschikking in beroep had moeten gaan. Het hof stelde vast dat de vader eind april 2022 door de moeder op de hoogte was gesteld van de beschikking, waardoor hij op dat moment al bekend was met de inhoud ervan. Dit betekende dat hij uiterlijk tot eind juli 2022 de tijd had om hoger beroep in te stellen. Aangezien hij dit niet tijdig had gedaan, verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en in zijn verzoek tot schorsing. De beslissing van het hof was dat er geen inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek en het hoger beroep zou plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.314.626-01 en 02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527315)
beschikking van 20 september 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. de Hoop te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] , verblijvende in het buitenland,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.G. Kempenaars te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige] (roepnaam: [de minderjarige] ), geboren [in] 2019 te [plaats1] , Oman, beëindigd en bepaald dat vanaf dat moment alleen de moeder het gezag heeft over [de minderjarige] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 16 augustus 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Kempenaars van 2 september 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door mr. A.P. van Stralen (kantoorgenoot van mr. De Hoop) en een tolk;
- mr. G. Thomas (kantoorgenoot van mr. Kempenaars) namens de moeder.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Allereerst is aan de orde de vraag of de vader zijn hoger beroep tijdig heeft ingesteld en (dus) ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dus ook in zijn verzoek tot schorsing.
3.2
In zaken betreffende het personen- en familierecht, niet zijnde echtscheidingszaken, kan, in afwijking van artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), krachtens artikel 806 lid 1 Rv van een beschikking hoger beroep worden ingesteld:
( a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en
( b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
3.3
Het hof overweegt als volgt. Ondanks navraag bij de rechtbank Midden-Nederland, heeft het hof geen duidelijkheid verkregen over (de wijze van) de verzending van de bestreden beschikking door de rechtbank aan de vader. Wat daar ook van zij, vast staat dat vader in ieder geval niet tijdig in beroep is gekomen op basis van de grond onder (b).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader in dat kader laten weten dat hij eind april door de moeder op de hoogte is gesteld van het bestaan van de bestreden beschikking en van de inhoud daarvan. De vader heeft uitdrukkelijk verklaard dat de moeder hem toen ook heeft verteld dat hij na een paar maanden het gezag terug zou krijgen. De vader is op dat moment dan ook op een andere wijze bekend geworden met de bestreden beschikking als bedoeld in artikel 806 lid 1 onder b Rv. Uiterlijk vanaf dat moment had hij drie maanden de tijd om hoger beroep in te stellen. Nu het beroepschrift van de vader pas op 16 augustus 2022 is ingekomen bij het hof, heeft de vader zijn hoger beroep niet tijdig ingesteld, zodat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep en evenmin in zijn verzoek tot schorsing.
3.4
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek en het hoger beroep van de vader.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek en zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 20 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.