Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. de Hoop, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 februari 2022 het gezag van de vader over het kind had beëindigd en dit uitsluitend aan de moeder had toegewezen. De vader was van mening dat hij tijdig in beroep was gekomen, maar het hof oordeelde dat hij dit niet was. De vader had pas op 16 augustus 2022 zijn beroepschrift ingediend, terwijl hij volgens de wet binnen drie maanden na de bekendmaking van de beschikking in beroep had moeten gaan. Het hof stelde vast dat de vader eind april 2022 door de moeder op de hoogte was gesteld van de beschikking, waardoor hij op dat moment al bekend was met de inhoud ervan. Dit betekende dat hij uiterlijk tot eind juli 2022 de tijd had om hoger beroep in te stellen. Aangezien hij dit niet tijdig had gedaan, verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en in zijn verzoek tot schorsing. De beslissing van het hof was dat er geen inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek en het hoger beroep zou plaatsvinden.