ECLI:NL:GHARL:2022:813

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-000897-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens opzettelijk brandstichten in een woonvoorziening met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor tweemaal opzettelijk brandstichten in zijn kamer in een woonvoorziening. De eerste brand vond plaats op 13 mei 2019 en de tweede op 30 juni 2019, beide in Berkelland. De verdachte heeft open vuur in aanraking gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners en medewerkers van de instelling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 109 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof ambtshalve een rechterlijke machtiging verleend op grond van de Wet forensische zorg, in plaats van de gevorderde terbeschikkingstelling. Het hof oordeelt dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en de ernst van de feiten, verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank had eerder terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, maar het hof oordeelt dat een rechterlijke machtiging voldoende bescherming biedt voor de maatschappij en mogelijkheden voor behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000897-20
Uitspraak d.d.: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 februari 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-114823-19 en 05-155975-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
verblijvende in Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) [kliniek] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.P.T. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 05-114823-19:
hij op of omstreeks 13 mei 2019, te [plaats] , gemeente Berkelland, in ieder geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer kussens en/of (wc)papier en/of een bank, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
in de zaak met parketnummer 05-155975-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te [plaats] , gemeente Berkelland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, althans een brandbare stof ten gevolge waarvan het voornoemde goed geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor medewerkers en/of cliënten van [instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medewerkers en/of cliënten van [instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Vordering van de advocaat-generaal en standpunt van de verdediging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde in beide zaken overeenkomstig de bewezenverklaring van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het feit dat de door verdachte gestichte brand
de factogeen gevaar voor personen heeft opgeleverd, niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest, maar veeleer aan andere factoren, zoals het effectieve optreden van de brandweer en het personeel van [instelling] . De sprinklerinstallatie moest, zo blijkt uit het dossier, handmatig worden aangezet. Dat de brandweer heeft geconstateerd dat het gemeten koolmonoxidegehalte nog geen gevaar voor ernstig letsel kon veroorzaken, betekent niet dat dit niet had kunnen ontstaan. De rechtbank heeft aldus terecht brandstichting met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bewezenverklaard.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat de uitkomsten van het brandonderzoek hebben uitgewezen dat het gevaar voor personen zich niet heeft verwezenlijkt. Verdachte wist bovendien dat bij beide brandstichtingen de sprinklerinstallatie in werking zou treden en dat het vuur daardoor zou worden gedoofd. Bij de tweede brand heeft het door de brandweer geconstateerde gevaar bestaan uit rookgevaar, en niet uit gevaar voor het vuur zelf, vanwege het gevaar op koolmonoxidevergiftiging. De ten gevolge van de brand gemeten hoeveelheid koolmonoxide betrof echter slechts 19% van de hoeveelheid waarvan je na enkele uren hoofdpijn krijgt. In concreto leverde de brand aldus geen gevaar op voor zwaar lichamelijk letsel, laat staan levensgevaar.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot partiële vrijspraak van het tenlastegelegde gevaar voor personen wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt voorop dat in art. 157 Sr straf is bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of dit gevaar voor zwaar lichamelijk letsel daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het hof stelt vast - hetgeen verder ook niet ter discussie staat - dat verdachte op 13 mei 2019 en op 30 juni 2019 brand heeft gesticht in zijn kamer in een woonvoorziening van [instelling] in [plaats] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte brand heeft gesticht op een bank respectievelijk een matras, van waaruit de brand zich kon ontwikkelen. Voorts blijkt daaruit dat de kamer van verdachte deel uitmaakt van een gesloten afdeling van de instelling [instelling] in [plaats] en dat ten tijde van beide brandstichtingen naast verdachte ook meerdere bewoners van deze instelling, alsook medewerkers van [instelling] op de afdeling aanwezig waren. De brand van 13 mei 2019 vond daarbij plaats in de nachtelijke uren, zodat het aannemelijk is dat in ieder geval ten tijde van die brand de medebewoners in hun kamers sliepen. Tevens blijkt uit het dossier dat de medewerkers van [instelling] bij beide brandstichtingen hebben moeten optreden om de brand tijdig te blussen. Ook blijkt daaruit dat de constructie van het gebouw voldeed aan de eisen van brandvertraging, waaruit echter niet volgt dat het uitbreiden van de brand was uitgesloten, en dat de rook zich door het aanwezige ventilatiesysteem over de verschillende kamers kon verspreiden.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof dat ten tijde van beide brandstichtingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Dat er beveiligingsmaatregelen waren getroffen, zoals het bestaan van een - met de hand in werking te treden - sprinklersysteem maakt dit niet anders, nu dit niet maakt dat de brand en de rook zich niet ook buiten de kamer hadden kunnen ontwikkelen.
Aldus verwerpt het hof het verweer van de verdediging en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-114823-19 en in de zaak met parketnummer 05-155975-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 05-114823-19:
hij op
of omstreeks13 mei 2019, te [plaats] , gemeente Berkelland,
in ieder geval in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer kussens en
/of(wc)papier en
/ofeen bank,
althans met een brandbare stoften gevolge waarvan voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor goederen, en
/oflevensgevaar voor
een ander ofanderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander ofanderen te duchten was;
in de zaak met parketnummer 05-155975-19 (gevoegd):
hij op
of omstreeks30 juni 2019 te [plaats] , gemeente Berkelland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras,
althans een brandbare stoften gevolge waarvan het voornoemde goed geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar voor medewerkers en
/ofcliënten van [instelling] , i
n elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medewerkers en
/ofcliënten van [instelling] ,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 05-114823-19 en het in de zaak met parketnummer 05155975-19 bewezenverklaarde levert op, telkens:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarnaast heeft de advocaatgeneraal gevorderd aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Het door de verdediging voorgestelde kader van een rechterlijke machtiging biedt in de visie van het OM onvoldoende bescherming.
De raadsman heeft bepleit dat de noodzaak tot het opleggen van TBS ontbreekt en dat – gelet op de adviezen van de GGZ – ambtshalve verlening van een rechterlijke machtiging, de geëigende weg is om te bewandelen, zodat verdachte de zorg kan krijgen die hij nodig heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft twee maal opzettelijk brandgesticht in zijn kamer in een woonvoorziening van [instelling] . Hierdoor is een potentieel levensgevaarlijke situatie voor de andere bewoners en de medewerkers van de instelling veroorzaakt. Brandstichtingen zijn zeer ernstige strafbare feiten en veroorzaken grote maatschappelijke onrust en een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de direct omwonenden, in dit geval de medewerkers en cliënten van de betrokken instelling, in het bijzonder.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Over verdachte is op 22 december 2019 respectievelijk 8 januari 2020 gerapporteerd door psycholoog A.J. de Groot en psychiater L.P. Heinsman. Zij stellen beiden vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie en stoornissen in het gebruik van alcohol en amfetamine, naast een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking. Zij zien een verband tussen het tenlastegelegde enerzijds en deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling anderzijds. Door enkele gebeurtenissen is bij verdachte de gedachte ontstaan dat hij weg moest uit de instelling en het stichten van brand was voor hem een middel om een overplaatsing af te dwingen. Door zijn intellectuele en cognitieve beperkingen kon hij de situatie niet overzien en kwamen bij hem gevoelens op van onmacht, wanhoop en boosheid. Door het gebrek aan zelfregulerende vermogens was betrokkene verminderd in staat om meer gezonde afwegingen te maken en na te denken over de directe gevolgen van de tenlastegelegde feiten. Beide deskundigen adviseren de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psychiater noemt verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Deze conclusies van de deskundigen zijn gebaseerd op uitgebreid onderzoek en zijn goed onderbouwd. Het hof ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Deze conclusies worden ook niet betwist.
Gelet op deze (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid en de hieronder te beschrijven noodzaak om de verdachte te behandelen om recidive te voorkomen, zal het hof volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, te weten 109 dagen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd voor de beveiliging van de samenleving en voor de behandeling van verdachte om zo het recidivegevaar te verminderen.
De rapporterende psycholoog en psychiater schatten beiden het gevaar dat verdachte een nieuw delict pleegt in als hoog, al dan niet op de langere termijn. Dat risico bestaat ook tijdens het huidige verblijf van verdachte binnen FPK [kliniek] . Verdachte heeft ten tijde van het onderzoek uitgesproken ook daar weer weg te willen. Het hof stelt vast dat verdachte inderdaad op 14 augustus 2020, na het uitbrengen van de pro justitiarapportages, bij FPK [kliniek] brand heeft gesticht. Daarvoor is hij inmiddels onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Beide rapporteurs achtten het verblijf binnen FPK [kliniek] voldoende om de risico’s te beheersen, maar onvoldoende om stappen te zetten binnen een behandeling. Die behandeling zou moeten bestaan uit het instellen van verdachte op het antipsychoticum clozapine. Daarnaast is een orthopedagogische benadering van verdachte noodzakelijk, een sterk geïndividualiseerde aanpak binnen een vertrouwde verblijfscontext met een laag prikkelniveau en weinig groepsdynamiek. De psychiater voorziet de noodzaak van de afbouw van medicatie als instellen op clozapine niet lukt of onvoldoende effect heeft, waarna de genoemde, meer individuele aanpak kan worden toegepast. Dit vereist in de beginfase meer beveiliging. De psycholoog verwacht dat behandeling binnen de huidige verbljjfsafdeling beperkingen kent, onder ander als het gaat om verlof, en dat de behandeling langer zal duren dan twee jaren die verdachte op de huidige plek mag blijven.
De psycholoog acht daarom een behandeling in een FPK met een hoger beveiligingsniveau noodzakelijk en adviseert dit te doen binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling vanwege de ernst van de problematiek, de omvang van het recidivegevaar en de hoge schadekansen. De psychiater constateert dat verdachte te weinig is gestabiliseerd om veilig te kunnen worden behandeld binnen de civiele gedwongen zorg. Zowel vanuit risicomanagement als behandelperspectief gaat zijn voorkeur uit naar een terbeschikkingstelling.
Na het uitbrengen van de rapporten van de psycholoog en de psychiater heeft verdachte steeds verbleven binnen FPK [kliniek] . Na de genoemde brandstichting is hij verplaatst naar een anderen afdeling, het zogenoemde ‘binnenblok’. Uit stukken en toelichting op de zitting van de reclassering, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en FPK [kliniek] , volgt dat vanaf december 2020 het programma van verdachte langzaam is uitgebreid. Hij houdt zich aan de gestelde voorwaarden en er zijn geen nieuwe incidenten geweest. Hij profiteert van de een-op-eenbegeleiding en er zijn kleine punten van groei zichtbaar bij deze orthopedagogische aanpak. Hij is ingesteld op clozapine waardoor hij iets stabieler lijkt te functioneren, ook al zijn de hallucinaties niet afgenomen. De behandeling is gericht op verdere stabilisering, waarna kan worden gekeken naar de mogelijkheid van plaatsing in een 24-uursvoorziening. Voor verdachte is een indicatie afgegeven als bedoeld in de Wet langdurige zorg tot en met 31 oktober 2024.
Zowel het CIZ als FPK [kliniek] concluderen op grond van een medische verklaring en hun eigen bevindingen dat aan verdachte een rechterlijke machtiging in de zin van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Daarin ligt besloten dat zij van oordeel zijn dat de rechterlijke machtiging voldoende is om het gevaar dat van verdachte uitgaat (‘het ernstige nadeel’) tegen te gaan. Met de rechterlijke machtiging kan verdachte blijven op zijn huidige behandelplek. Het is zonder meer de verwachting dat een eventuele door het hof af te geven rechterlijke machtiging na afloop zal worden verlengd.
De reclassering heeft geconcludeerd dat vanuit risicomanagement een terbeschikkingstelling aangewezen is, maar vanuit behandelperspectief een rechterlijke machtiging.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Het hof is verder van oordeel dat die civiele kader voldoende bescherming biedt voor de maatschappij en voldoende mogelijkheden geeft voor een behandeling ter vermindering van het recidivegevaar. Een strafrechtelijk kader is dan ook niet nodig.
Daartoe overweegt het hof dat, anders dan de pro justitiarapporteurs bij hun advies tot uitgangspunt hebben genomen, verdachte inmiddels is gestabiliseerd en zich geen verdere incidenten hebben voorgedaan. Hij kan ook met de rechterlijke machtiging voor langere duur, langer dan de eerder genoemde twee jaren, blijven in FPK [kliniek] . Deze instelling is zowel voor de beveiliging als de behandeling een geschikte plaats voor verdachte. De verplichting om in deze instelling te verblijven ligt besloten in de rechterlijke machtiging en de verwachting is dat deze machtiging zal worden verlengd. Het door de rapporteurs voorziene behandeltraject is inmiddels al gerealiseerd. Verdachte is ingesteld op clozapine en de kliniek past een orthopedagogische aanpak toe.
Het hof zal dan ook ambtshalve aan verdachte in de zaak met rekestnummer 200.300.700/01, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een rechterlijke machtiging op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) verlenen en in deze strafzaak volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 109 dagen, met aftrek van voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-114823-19 en in de zaak met parketnummer 05-155975-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-114823-19 en in de zaak met parketnummer 05-155975-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
109 (honderdnegen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de - geschorste - bevelen tot voorlopige hechtenis in beide zaken met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De beschikking tot verlening van een rechtelijke machtiging zal separaat worden opgemaakt en aan het arrest worden gehecht.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. S. Bek en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 1 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 februari 2022.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. F. Stax, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.