In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 557.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde verlaagd tot € 530.000, maar belanghebbende ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 30 augustus 2022 zijn de gemachtigden van belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak te hoog is. Belanghebbende stelt dat de waarde € 438.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 530.000. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof oordeelt dat de gebruikte vergelijkingsmethode en de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak, ondanks dat zij zich buiten de kern van de woonplaats bevinden.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.