ECLI:NL:GHARL:2022:8359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
21-003680-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en feitelijke aanranding; veroordeling voor ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten van verkrachting en feitelijke aanranding, omdat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De verdachte had erkend dat hij de aangeefster, die destijds 17 jaar oud was, had aangeraakt, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld. De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en aangeefster was onvoldoende om dwang aan te nemen in de zin van de relevante strafrechtelijke artikelen.

Desondanks heeft het hof de verdachte wel veroordeeld voor het meer subsidiair tenlastegelegde feit van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 10.244,18 heeft gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte een ernstige inbreuk op de integriteit van de aangeefster hebben gemaakt, en dat er sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het misbruik.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003680-20
Uitspraak d.d.: 28 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2020 met parketnummer 18-129197-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.A.M. Kwakman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het primair ten laste gelegde (verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [benadeelde partij] . De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] volledig toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 19 oktober 2018 te Assen en/of elders in Nederland (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , die een aan verdachtes zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige was en/of die een kind was dat door verdachte werd verzorgd of opgevoed als behorend tot verdachtes gezin, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte met gebruikmaking van zijn fysieke en/of psychische overwicht op die [benadeelde partij]
- de borsten en/of tepels van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en/of
- de schaamlippen en/of vagina van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij] heeft geduwd/gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 19 oktober 2018 te Assen en/of elders in Nederland (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , die een aan verdachtes zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige was en/of die een kind was dat door verdachte werd verzorgd of opgevoed als behorend tot verdachtes gezin, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte met gebruikmatig van zijn fysieke en/of psygische overwicht op die [benadeelde partij]
- de borsten en/of tepels van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en/of
- de schaamlippen en/of vagina van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 19 oktober 2018 te Assen en/of elders in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met
- zijn minderjarig kind, stiefkind, pleegkind en/of pupil en/of
- de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte
- de borsten en/of tepels van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en/of
- de schaamlippen en/of vagina van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en/of hebbende verdachte (telkens) het feit begaan tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaren bij wie misbruik in een kwetsbare positie werd gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft erkend dat hij met een vinger in de vagina van aangeefster is geweest en dat hij (meermalen) haar (blote) borsten heeft aangeraakt. Volgens aangeefster [1] hebben die handelingen plaatsgevonden toen zij 17 jaar was.
Voor de primair tenlastegelegde verkrachting dan wel subsidiair tenlastegelegde feitelijke aanranding dient bewezen te worden dat het slachtoffer de (seksuele) handelingen onder dwang heeft ondergaan door "geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid".
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld tegen aangeefster. Met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van dwang door "een andere feitelijkheid" of bedreiging daarmee overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt dat tussen verdachte en aangeefster een afhankelijkheidsrelatie bestond. Verdachte was de nieuwe partner van de moeder van aangeefster en woonde bij hen in huis. Aangeefster was derhalve een aan ‘zijn zorg toevertrouwde minderjarige’.
De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert echter, ook in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 02-12-2003, NJ 2004, 78) niet zonder meer dwang op in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 of 246 Sr is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaalde gedragingen van de verdachte is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid door welke andere feitelijkheden in de zin van artikel 242 of 246 Sr aangeefster is gedwongen de handelingen te ondergaan. Een en ander is bovendien in de tenlastelegging anders dan de algemene bewoording van gebruikmaking van fysiek en psychisch overwicht ook niet feitelijk uitgewerkt.
Nu niet is komen vast te staan dat de seksuele handelingen onder de verdachte in de primair en subsidiar tenlaste gelegde dwang hebben plaatsgevonden, zal het hof verdachte vrijspreken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.

Bewijsoverweging meer subsidiair tenlastegelegde

Betrouwbaarheid aangeefster
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte haar – kort gezegd – seksueel heeft misbruikt als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Volgens de raadsvrouw blijkt uit de verklaringen van verdachte en de moeder van aangeefster dat aangeefster al van jongs af aan met seks bezig was, zodat het mogelijk is dat aangeefster het aanraken van haar borsten tijdens het stoeien en het per ongeluk aanraken van haar vagina ten onrechte als handelingen van seksuele aard heeft geïnterpreteerd.
De raadsvrouw heeft ter ondersteuning van deze stelling gewezen op de verklaring van aangeefster dat verdachte vrijwel altijd met een erectie zou rondlopen, terwijl dit, gezien de medische gesteldheid van verdachte, niet mogelijk zou zijn.
Het hof overweegt dat in alle strafzaken aangiftes kritisch en zorgvuldig dienen te worden beoordeeld. Met name in zedenzaken geldt daarnaast ook behoedzaamheid, nu in dergelijke zaken doorgaans naast de verklaring(en) van aangever en verdachte geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door tijdsverloop of onder invloed van emoties, ontstaan door het delict. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof is van oordeel dat aangeefster in de kern consistent is geweest in haar verklaringen tijdens het informatieve gesprek en de daarop volgende verhoren bij de politie. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris bleef zij in hoofdlijnen consistent verklaren. Aangeefster heeft op haar eigen wijze verklaard over de manier waarop verdachte haar seksueel benaderde. Het hof is van oordeel dat zij in haar verklaringen authentiek is in de beschrijving van de seksuele handelingen. De manier waarop zij heeft verklaard is plausibel en navolgbaar. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in haar verklaringen naar voren komt, heeft aangeefster daar nadere uitleg over gegeven.
Omtrent de inhoud van de verklaringen van aangeefster is voor het hof geen twijfel ontstaan. De verklaringen van aangeefster acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal haar verklaringen als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs
De juistheid van de kern van de tenlastelegging dient ook uit ander bewijsmateriaal dan alleen de - door het hof betrouwbaar geachte - verklaringen van aangeefster te volgen. Het hof is van oordeel dat sprake is van steunbewijs dat uit meerdere bronnen bestaat. Zo slaat het hof acht op de vele chatgesprekken waarin verdachte telkens zijn seksuele intentie jegens aangeefster uitspreekt. Ook de verklaring van verdachte zelf vormt op onderdelen bewijs voor het tenlastegelegde. Het hof gelooft - evenals de rechtbank - verdachte niet in zijn verweer dat de chatgesprekken slechts werden gevoerd met een opvoedkundig doel. De tekstuele inhoud van de gesprekken past naar het oordeel van het hof allereerst niet bij dat beweerde doel.
Het hof sluit zich verder aan bij de motivering van de rechtbank op dit punt waar zij overwoog dat uit de sterk seksueel getinte inhoud van de berichten op geen enkele wijze blijkt dat verdachte met de berichten een reactie bij aangeefster wilde uitlokken om met haar het gesprek aan te kunnen gaan en om uit te kunnen leggen hoe zij het beste op dit soort berichten (van anderen) kon reageren. Integendeel, verdachte reageert boos als aangeefster niet op zijn berichten ingaat of zijn voorstellen afwijst.
Op grond van het bovenstaande concludeert het hof dat de handelingen zoals die meer subsidiair tenlastegelegd zijn gelegd niet alleen door verdachte zijn begaan maar tevens als van seksuele aard - en daarmee als ontuchtig - zijn aan te merken.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging die in dit verband zijn aangevoerd en die erop neerkomen dat de handelingen per ongeluk - tijdens stoeipartijtjes of het smeren van zalf - zijn gepleegd en daarom geen seksuele strekking hadden. Zowel uit de verklaringen van aangeefster als uit de hieronder aangehaalde chatgesprekken blijkt van doelbewuste ontuchtige aanrakingen die meermalen hebben plaatsgevonden.
De verklaring van verdachte dat zijn vinger per ongeluk in haar vagina terecht kwam doordat hij zijn evenwicht verloor wordt volstrekt ongeloofwaardig geacht. Het hof gaat er derhalve van uit dat ook deze handeling als passend in de seksuele benadering van aangeefster door verdachte, doelbewust was. Dat het geen ‘ongelukje’ is geweest leidt het hof ook af uit de verklaring van aangeefster dat verdachte deze handeling tweemaal (op verschillende dagen) heeft verricht. Uit verdachtes eigen verklaring volgt dat hij ten tijde van het aanraken van de borsten tegen aangeefster heeft gezegd dat aangeefster harde tepels tijdens zijn aanraking kreeg.
Tevens blijkt uit de snap-chat gesprekken die zich bij de stukken bevinden dat verdachte seksuele bedoelingen had. Zo schrijft verdachte onder meer:
  • Ik ben stapelgek en verliefd op jou;
  • Droom dat ik jou lekker verwen in bedje;
  • maar jij mag ook wel op mij komen liggen hoor hihi mijn droom, ik zou jou best wel een keertje willen verwennen schat;
  • Je maakt me zo gek met jou lijf;
  • Ik weet zeker 1 x met mij en je wilt nooit meer anders. (..) Naar bedje;
  • Zit foto’s van jou te kijken en weet je wat ik in mijn broek heb;
  • Ik wil alles met jou, echt alles;
  • Knuffelen, zoenen, tongetje, lekker aan jou zitten en jij aan mij, is lekker.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar een seksuele connotatie, waardoor de door verdachte gepleegde handelingen niet kunnen worden gezien als onschuldig, dan wel zonder seksuele strekking. Het hof schuift de verklaring van verdachte dat hij deze berichten heeft verstuurd teneinde aangeefster weerbaarder te maken ten opzichte van jongens/mannen als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen reden om de hiervoor genoemde berichten uit te sluiten voor het bewijs. Het enkele feit dat deze berichten vanaf ongeveer 5 maanden na de tenlastegelegde periode zijn verzonden maakt niet dat deze berichten onbetrouwbaar zijn of niet kunnen bijdragen aan het bewijs en de overtuiging.
Deze berichten ondersteunen de verklaring van aangeefster dat verdachte haar op een seksuele manier benaderde en uit deze berichten blijkt eveneens dat de seksuele omgang al langere tijd speelde. Verdachte refereert in deze berichten aan handelingen die eerder hebben plaatsgevonden. Zo schrijft verdachte, nadat aangeefster hem ten verstaan heeft gegeven niet langer gediend te zijn van zijn toenaderingen:
  • Wat mag nog wel dan;
  • Dus alles tussen ons twee is weg;
  • Je vond het helemaal niet erg;
  • Als ik het goed begrijp mag ik alleen jou voetjes nog doen;
  • Je wil helemaal niks meer??????;
  • Wel gvd viese vuile bits dat je bent;
  • Gvd [benadeelde partij] ik hou van jou ik vecht voor jou heb gevoel voor jou ben stapel gek en verlieft op jou en dat moet ik allemaal zo maar even weg doen????? [benadeelde partij] dat kan ik NIET.
De berichten grijpen in die zin terug op de ten laste gelegde periode en zijn bruikbaar voor bewijs.
Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet opzet heeft gehad op een seksuele strekking wordt derhalve verworpen.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het hof niet bewezen acht dat verdachte daarbij misbruik heeft gemaakt van een minderjarig persoon in een kwetsbare positie. Een dergelijke kwetsbare positie van aangeefster komt niet uit het dossier naar voren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 maart 2018 te Assen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , hierin bestaande dat verdachte
- de borsten en tepels van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt en
- de schaamlippen en vagina van die [benadeelde partij] heeft betast/aangeraakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangeefster, die destijds 17 jaar was en bij haar moeder en verdachte in huis woonde, meerdere malen seksueel misbruikt door haar borsten en schaamlippen en vagina te betasten. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem had gesteld. Aangeefster was een minderjarige die aan verdachtes zorg was toevertrouwd en deze omstandigheid maakt dat van hem mocht worden verwacht dat hij te allen tijde afstand bewaarde en zich integer zou gedragen.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik nog gedurende langere tijd nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met het welzijn van zijn ‘stiefdochter’ en heeft enkel gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Hij heeft aangeefster thuis seksueel misbruikt. In de omgeving die bij uitstek voor een opgroeiende minderjarige veilig hoort te zijn.
Uit de ter zitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster ernstige gevolgen heeft ondervonden van het misbruik. Uit die verklaring blijkt onder andere dat aangeefster veel stress ervaart, het moeilijk vindt om mensen te vertrouwen, dat ze chronisch pijn heeft en overdag en ’s nachts last heeft van hyperventilatie en paniekaanvallen. Tevens blijkt uit de stukken dat aangeefster heeft moeten stoppen met de EMDR therapie, omdat therapie ten tijde van het strafproces voor haar te zwaar werd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 8 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het reclasseringsrapport d.d. 15 november 2019. Uit laatst genoemd rapport blijkt dat de voornaamste risicofactoren bij verdachte zijn beperkte inzicht in het delict en het beperkte inzicht in de gevolgen van zijn handelen zijn. De reclassering indiceert, ondanks het lage recidiverisico en ondanks dat het NIFP geen verder onderzoek nodig achtte, een (kortdurende) ambulante behandeling. Tijdens deze behandeling dient een delictanalyse en een delictpreventieplan te worden opgemaakt, om inzicht in het gedrag te vergroten en betrokkene de risico's te leren herkennen. Verdachte heeft ter zitting van het hof weliswaar verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en hij heeft zijn excuus aangeboden aan aangeefster.
Gezien het feit dat verdachte blijft ontkennen enige seksuele bedoelingen gehad te hebben, ziet het hof in deze spijtbetuiging evenwel geen begin van inzicht in zijn handelen. Het hof acht daarom reclasseringstoezicht en een (eventuele) ambulante behandeling bij de AFPN aangewezen. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard bereid te zijn een behandeling te ondergaan.
Gezien de ernst van de feiten is de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf het uitgangspunt voor straftoemeting. Gelet op al het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk passenden geboden. Het hof komt tot een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vanwege de noodzaak van reclasseringstoezicht en mogelijk ook een behandeling bij de AFPN zal het hof aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van drie jaar verbinden.
De raadsvrouw heeft, voor zover het hof mocht overwegen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de reclassering te laten rapporteren over de mogelijkheid van elektronisch toezicht.
In de onderhavige zaak ziet het hof geen omstandigheid die rechtvaardigt dat onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van elektronisch toezicht. Gezien de ernst, de aard en de omvang van het onderhavige feit is elektronisch toezicht geen passende strafmodaliteit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.244,18, te weten € 244,18 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling een persoon recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer als sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het naar het oordeel van het hof een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade wordt veroorzaakt.
De door de verdachte verrichte handelingen zoals bewezenverklaard vormen een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht van het slachtoffer, namelijk het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ dient te worden beschouwd. Het hof is van oordeel dat daar een vergoeding tegenover dient te staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de namens de benadeelde partij gegeven toelichting op de vordering, kan het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voorts volgt uit de aard en ernst van de normschending concreet in de zaak en de ernstige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals deze mede blijken uit het hiervoor vermelde en uit de afgelegde slachtoffer-verklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep, dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts zal het hof bij de begroting letten op de bedragen die door de Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de schade en de gevolgen - zoals die mede blijken uit de slachtofferverklaring - alsmede met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding billijk. Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich meldt binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland, regio Midden-Noord, locatie Groningen of Assen en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich ambulant laat behandelen door AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, ook als dat inhoudt deelname aan een zedendadergroep. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] , zolang de reclassering in overleg met het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet op handhaving van dit contactverbod.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.244,18 (tienduizend tweehonderdvierenveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 244,18 (tweehonderdvierenveertig euro en achttien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.244,18 (tienduizend tweehonderdvierenveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 244,18 (tweehonderdvierenveertig euro en achttien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 maart 2018
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 28 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hielkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.verklaring van [benadeelde partij] bij de rechter-commissaris van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 15 januari 2020