Uitspraak
verzoeker in hoger beroep in zaak 200.303.261
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 16 november 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Vervoorn van 13 september 2022 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Van Haren van 14 september 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Haren van 15 september 2022 met producties.
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 15 november 2021;
- het verweerschrift van [verzoeker] met producties;
- het verweerschrift van [verweerder2] met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Haren van 14 september 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Haren van 15 september 2022 met producties.
- [verzoeker] met zijn advocaat;
- [verweerder1] met zijn advocaat.
3.De feiten
[naam2] , [naam3] en [naam4] zijn de zoons van de overleden zus van [naam5] en broers [verzoeker] , [verweerder1] , [verweerder2] en [naam1] .
4.De omvang van het geschil
- [verweerder1] en [verzoeker] hoofdelijk veroordeeld, zodat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [naam5] , althans aan haar erfgenamen, van een schadevergoeding van € 92.429,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:199 BW over dat bedrag met ingang van 1 januari 2014 tot de dag van volledige betaling;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5.De motivering van de beslissing
ABN Amro heeft dit in een brief van 10 mei 2021 (aan de juridisch bijstand-verlener van [verweerder1] ) betwist en laten weten dat de spaarrekening van [naam5] nooit geblokkeerd is geweest en dat deze gewoon toegankelijk was.
Het hof vindt het niet aannemelijk dat [verweerder1] na 2011 geen toegang meer had tot de spaarrekening. Dat de spaarrekening niet geblokkeerd was, blijkt uit het vaststaande feit dat in 2013 bedragen zijn afgeschreven. De brief aan ABN Amro die [verweerder1] als productie 4 heeft overgelegd bij zijn beroepschrift, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof kan niet vaststellen of en wanneer deze brief daadwerkelijk is verstuurd. Verder merkt het hof op dat de stelling van [verweerder1] , dat hij in 2011 het internetbankieren heeft stopgezet, omdat hij niet langer alleen, maar uitsluitend samen met [verzoeker] toegang wilde hebben tot de rekening, niet aannemelijk is. De vaste taakverdeling tussen de broers was immers juist dat [verweerder1] alle financiële zaken alleen regelde en dat [verzoeker] zich niet met financiële zaken bezighield.
In die brief schrijft [naam6] dat [verweerder1] in 2013 drie keer een groot bedrag naar hem heeft overgemaakt. [naam6] had [verweerder1] gevraagd om te investeren in een restaurant dat hij wilde beginnen. [naam6] verklaart in de brief dat [verweerder1] steeds van te voren en na de overboeking belde om te vragen of het geld goed was aangekomen. [naam6] verklaart dat het geld afkomstig was van een rekening op naam van [naam5] . [naam6] was in de veronderstelling dat dat de partner van [verweerder1] was.
Naar het oordeel van het hof had [verweerder1] toegang tot de spaarrekening van [naam5] , had [verweerder1] een connectie met zijn voormalig advocaat [naam6] en had [verweerder1] de gelegenheid om de jaaroverzichten te bewerken. [verweerder1] is de enige die de jaaroverzichten op papier ontving. De stelling van [verweerder1] dat de jaaroverzichten door of vanuit ABN Amro zijn vervalst, vindt het hof zeer onaannemelijk. Nog los dat bankafschriften automatisch worden aangemaakt en verstuurd, schrijft ABN Amro in de brief van 10 mei 2021 dat uit de bankadministratie blijkt dat steeds de jaaroverzichten met de juiste gegevens zijn verstuurd. Bovendien zou dit betekenen dat ABN Amro sinds 2014 elk jaar opnieuw vervalste jaaroverzichten opgestuurd zou hebben. Dat [verweerder1] de bedragen heeft overgemaakt, strookt met de stellingen van beide broers over hun onderlinge taakverdeling en met de informatie die verstrekt is vanuit notaris Van der Sluis, [naam6] en ABN Amro. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan die informatie. De overige, hierboven niet besproken stellingen van [verweerder1] leiden niet tot een ander oordeel.
- salaris advocaat € 5.077,50 (3 punten x tarief IV);
- na-salaris advocaat € 81,50;
- griffierecht € 1.566,-;
- salaris advocaat € 3.046,50 (1,5 punt x tarief IV);
- na-salaris advocaat € 81,50;
- griffierecht € 783,-;
6.De slotsom
Het verzoek in hoger beroep van [verweerder1] (zaak 200.303.266) wordt gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat de aansprakelijkheidstelling van [verzoeker] wordt vernietigd. Het hof wijst het verzoek af in die zin dat de aansprakelijkheidstelling van [verweerder1] blijft bestaan.