ECLI:NL:GHARL:2022:8808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.121
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008, die sinds 6 mei 2020 onder voogdij staat van haar grootmoeder. De minderjarige is sinds 6 mei 2020 onder toezicht gesteld door Samen Veilig Midden-Nederland, dat op 4 februari 2021 is vervangen door het Leger des Heils. De minderjarige heeft in januari 2021 met spoed uithuisplaatsing ondergaan vanwege verwaarlozing en mishandeling. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 26 april 2022 besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 6 mei 2023 en de minderjarige in een gesloten jeugdhulpinstelling te plaatsen.

De grootmoeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Zij betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat het perspectief van de minderjarige bij haar ligt. Het hof heeft de zaak behandeld op 22 september 2022, waarbij de grootmoeder afwezig was vanwege ziekte. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een open setting in [woonplaats2] verblijft en dat zij daar ondersteuning nodig heeft om haar ontwikkeling te bevorderen.

Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. De grootmoeder wordt aangeraden samen te werken met het Leger des Heils in het belang van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de grootmoeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.121
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 535982 , 535983 en 537804 )
beschikking van 13 oktober 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster], (de oma),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. P.C. Smit in Utrecht.
en
(1) de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringin Utrecht.
(2)
[de minderjarige],
woonplaats [woonplaats2] ,
advocaat: mr. M. van Harskamp.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] ( [de minderjarige] )
,geboren [in] 2008 in [plaats1] .

2.Belangrijke informatie

De oma is op 6 mei 2020 benoemd tot voogd van [de minderjarige] . Dat betekent dat oma de taak heeft [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden.
[de minderjarige] staat sinds 6 mei 2020 onder toezicht van Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE). SAVE is op 4 februari 2021 vervangen door het Leger des Heils. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
[de minderjarige] woonde tot de uithuisplaatsing in januari 2021 samen met haar broer bij haar grootouders in een woonwagenkamp in [woonplaats1] . Van oktober 2021 tot 2 september 2022 verbleef [de minderjarige] in een accommodatie gesloten jeugdhulp. Op 2 juli 2022 is [de minderjarige] niet teruggekomen van verlof Op 17 juli 2022 werd [de minderjarige] bij de oma thuis aangetroffen en is zij door de politie weer teruggebracht naar de accommodatie. Op 29 juli 2022 is [de minderjarige] opnieuw niet teruggekomen van verlof. Op 20 augustus 2022 is [de minderjarige] door de politie gevonden bij een volwassen man. Op2 september 2022 is [de minderjarige] geplaatst in een open setting in [woonplaats2] .

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 26 april 2022 op verzoek van het Leger des Heils beslist dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt verlengd tot 6 mei 2023.
De rechtbank heeft verder beslist dat [de minderjarige] van 4 mei 2022 tot 4 augustus 2022 moet wonen in een instelling voor gesloten jeugdhulp en heeft een machtiging verleend voor aansluitende plaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 6 mei 2023.

4.Het verzoek van de oma in hoger beroep

De oma is het niet eens met de beslissing van de rechtbank [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de verzoeken van het Leger des Heils tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] vanaf de datum van deze beschikking alsnog moet afwijzen. Verder is de oma het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij haar ligt.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 4 augustus 2022 met bijlagen;
- het verweerschrift van het Leger des Heils;
- het formulier van mr. Van Harskamp van 30 augustus 2022;
- de brief van het Leger des Heils van 13 september 2022 met bijlagen.
De zitting bij het hof was op 22 september 2022.
Aanwezig waren:
- de advocaat van de oma;
- de jeugdbeschermer van het Leger des Heils.
De oma was door ziekte afwezig. De raad voor de kinderbescherming en [de minderjarige] (en haar advocaat) waren met bericht vooraf niet aanwezig.

6.De redenen voor de beslissing

De rechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] uit huis geplaatst moet blijven. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
[de minderjarige] is in januari 2021 met spoed uit huis geplaatst omdat zij thuis werd verwaarloosd. Zij werd thuis mishandeld en bestraft met opsluiting. Aan het begin van de uithuisplaatsing waren er op veel vlakken zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Zo werd gezien dat [de minderjarige] veel schooltijd had gemist, dat zij snel boos werd, vaak ruzie had, kon schreeuwen en schelden en op een negatieve manier om aandacht vroeg, dat zij seksueel grensoverschrijdend en uitdagend gedrag liet zien en niet tot rust kon komen omdat zij dan ging “malen”. De indruk bestaat dat [de minderjarige] een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft. Dat wil zeggen dat nare gebeurtenissen steeds weer terugkomen in haar gedachten die haar dan bang, boos en verdrietig maken. Die zorgen zijn dus niet zoals oma stelt veroorzaakt door de uithuisplaatsing, maar waren daarvoor al aanwezig en vormden de redenen voor de uithuisplaatsing.
Het hof vindt dat [de minderjarige] zelf niet meer gehoord hoeft te worden in deze zaak, omdat haar mening al door haar advocaat en door het Leger des Heils naar voren is gebracht. Volgens informatie van het Leger des Heils laat [de minderjarige] een wisselend beeld zien. [de minderjarige] zit vast tussen de westerse cultuur aan de ene kant en haar familie met een Roma-achtergrond - met heel andere normen en waarden - aan de andere kant. Zij heeft het gevoel dat zij tussen die twee werelden moet kiezen terwijl zij haar eigen ontwikkeling doormaakt. Het feit dat het Leger des Heils en de oma anders denken over wat goed is voor haar, helpt [de minderjarige] niet. Dat [de minderjarige] de oma regelmatig laat weten dat zij graag bij haar en haar familie wil wonen, is het wisselende beeld dat past bij een loyaliteitsconflict. [de minderjarige] heeft via haar advocaat laten weten dat zij achter de plaatsing in een open woongroep in [woonplaats2] staat. Dit samen met de verklaring van het Leger des Heils op de mondelinge behandeling dat [de minderjarige] op dit moment geen contact met haar familie wil, overtuigt het hof ervan dat het ondanks de wisselende uitingen de wens van [de minderjarige] is om op de open woongroep in [woonplaats2] te blijven.
Ondanks het feit dat [de minderjarige] in de afgelopen maanden twee keer vermist is geweest, staat het Leger des Heils nog steeds achter de keuze voor behandeling van [de minderjarige] in een open setting: [de minderjarige] heeft een verzwaarde opvoedbehoefte en zij heeft behandeling nodig in een open setting om tot verdere ontwikkeling te komen en zich voor te bereiden op haar meerderjarigheid. Dat geeft risico’s en gaat met vallen en opstaan, maar dat hoort wel bij de ontwikkeling die [de minderjarige] door moet maken. Daarbij komt dat [de minderjarige] ook bij de oma kan weglopen naar een onveilige omgeving, zoals deze zomer ook is gebeurd. Het is belangrijk dat [de minderjarige] onder begeleiding leert om met haar vrijheid om te gaan en goede keuzes te maken. Daarbij komt het risico dat [de minderjarige] weer mishandeld en opgesloten wordt als zij bij de oma wordt teruggeplaatst.
Het hof meent dat de oma niet in het belang van [de minderjarige] handelt. Zo krijgt [de minderjarige] niet haar ID-kaart van oma waardoor de medicatie die [de minderjarige] nodig heeft niet kan worden verstrekt en heeft [de minderjarige] haar kleding nog niet van de oma ontvangen. Op de mondelinge behandeling is toegezegd dat de oma de ID-kaart en kleding van [de minderjarige] aan de woongroep in [woonplaats2] zal geven. Dat is belangrijk voor [de minderjarige] , want alleen met een ID-kaart kan er medicatie voor haar besteld worden, kan zij ingeschreven worden op een school en kan zij een bijbaantje zoeken, zoals ze volgens het Leger des Heils zo graag wil.
Oma en de familie zijn en blijven heel belangrijk voor [de minderjarige] . Het Leger des Heils blijft dan ook haar best doen om een brug tussen [de minderjarige] en haar familie te slaan. Dat heeft tot nu toe nog weinig resultaat gehad maar het blijft ontzettend belangrijk voor [de minderjarige] dat zij op een veilige manier contact met haar familie kan hebben. Hoe minder [de minderjarige] het gevoel heeft dat zij tussen twee werelden in zit, hoe beter zij zich kan ontwikkelen. Nu er zoals hiervoor is besproken op zoveel vlakken ernstige zorgen zijn over [de minderjarige] , zoals het weglopen, het loyaliteitsconflict en het ontbreken van een dagbesteding en de benodigde medicatie, ziet het hof niet in dat de uithuisplaatsing korter kan zijn dan de door de rechtbank uitgesproken termijn tot 6 mei 2023.
Hiermee is nog niets beslist over het perspectief voor [de minderjarige] . Het hof heeft gelezen dat het Leger des Heils in dit geval heeft besloten dat niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing en dat een gezagsbeëindigende maatregel ter toetsing aan de raad voor de kinderbescherming is voorgelegd. Over die beslissing oordeelt het hof nu niet. Het uitgangspunt bij de beoordeling van machtigingen tot uithuisplaatsing is dat wordt toegewerkt naar terugplaatsing. Op dit punt is het hof het niet eens met de rechtbank. Grief 3 van de oma slaagt, maar dat leidt niet tot een andere beslissing. Het hof raadt de oma aan om door te gaan op de weg die zij nu lijkt in te slaan, namelijk in het belang van [de minderjarige] samenwerken met het Leger des Heils.
Nu er goede redenen zijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing, is deze maatregel niet in strijd met nationaal of internationaal recht.
Kortom, hoewel grief 3 van de oma slaagt, falen alle andere grieven en vindt het hof dat de beslissing van de rechtbank over de uithuisplaatsing moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2022, waarover de oma een beslissing heeft gevraagd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en
D.J.I. Kroezen, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.