ECLI:NL:GHARL:2022:8990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.299.923
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing mentorschap en niet-ontvankelijkheid in verzoek tot opheffing bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opheffing van het mentorschap van verzoeker, Ekrem [verzoeker]. De verzoeker had eerder bij de kantonrechter in Zutphen verzocht om opheffing van zowel het bewind als het mentorschap, maar dit verzoek was afgewezen. In de tussenbeschikking van 14 april 2022 had het hof vastgesteld dat er onvoldoende informatie was om het verzoek te beoordelen en had het de behandeling aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 trok verzoeker zijn verzoek om opheffing van het bewind in, omdat hij een schuldhulpverleningstraject was gestart. Het hof verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om het bewind op te heffen.

Wat betreft het mentorschap stelde verzoeker dat de noodzaak hiervoor niet meer aanwezig was, aangezien hij bij zijn ouders woonde en zijn zaken zelf kon regelen. De mentor daarentegen betoogde dat verzoeker nog steeds 24-uurszorg nodig had en dat zijn ouders deze zorg niet konden bieden. Het hof oordeelde dat de voortzetting van het mentorschap niet meer zinvol was, gezien de lange periode waarin verzoeker niet meewerkte aan de uitvoering van het mentorschap en zijn huidige woon- en zorgsituatie. Het hof besloot het mentorschap op te heffen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het mentorschap, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.923
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8866528 en 8866540)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen,
en
[verweerster1]in haar hoedanigheid van bewindvoerder,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder of [verweerster1] ,
en
[verweerster2]in haar hoedanigheid van mentor,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de mentor of [verweerster2] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[naam3],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[naam4],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[naam5],
wonende te [woonplaats2] ,
en
[naam6],
wonende te [woonplaats3] .

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 april 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
[verzoeker] heeft opheffing van het bewind en/of mentorschap verzocht. In de (bestreden) beschikking van 15 juni 2021 heeft de kantonrechter in Zutphen die verzoeken afgewezen. [verzoeker] is daarvan in hoger beroep gekomen.
In de tussenbeschikking van 14 april 2022 heeft het hof overwogen dat het hof over te weinig informatie beschikte om het verzoek van [verzoeker] te kunnen beoordelen.
Daar kwam bij dat de bewindvoerder geen verweer had gevoerd en evenmin bij de mondelinge behandeling van de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep, op 17 maart 2022, aanwezig was. Het hof heeft de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden en bepaald dat de belanghebbenden ( [verzoeker] , de bewindvoerder en de mentor) diverse stukken alsnog dienden over te leggen.
1.3
Op 26 april 2022 heeft het hof van de advocaat van [verzoeker] afschriften van de door het hof opgevraagde beschikkingen ontvangen.
1.4
Op 2 mei 2022 heeft het hof van de mentor de bijlagen 1 tot en met 11 ontvangen.
1.5
Op 8 september 2022 heeft het hof van de advocaat van [verzoeker] één aanvullende bijlage (productie 11) ontvangen.
1.6
Op 22 september 2022 heeft het hof de mondelinge behandeling voortgezet.
Verschenen zijn:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam7] , namens de mentor.
De bewindvoerder, de ouders van [verzoeker] en zijn broers en zussen zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat het heeft overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 14 april 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
bewind
2.2
[verzoeker] heeft het hof tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling in hoger beroep op 20 september 2022 meegedeeld dat hij zijn verzoek om te bepalen dat het bewind wordt opgeheven, intrekt. Hij heeft met zijn bewindvoerder namelijk afgesproken dat hij een drie jaar durend schuldhulpverleningstraject zal doorlopen zodat hij daarna schuldenvrij is, en dat de bewindvoerder en hij vervolgens het bewind zullen beëindigen.
2.3
Het hof maakt hier uit op dat [verzoeker] de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof hem niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek ten aanzien van het bewind.
mentorschap
2.4
[verzoeker] wil nog wel dat het hof het mentorschap opheft en dus de beschikking van de kantonrechter op dit punt vernietigt.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het mentorschap opheffen op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. De beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij een eerder tijdstip van ingang wordt aangewezen.
2.5
[verzoeker] stelt dat de noodzaak voor het mentorschap niet meer aanwezig is en dat de gronden voor het mentorschap ontbreken. Hij woont bij zijn ouders en regelt al zijn zaken van niet vermogensrechtelijke aard zelf of samen met zijn ouders en familie. In de periode voorafgaand aan de instelling van het mentorschap waren er grote spanningen tussen [verzoeker] en zijn vader, maar dat werd veroorzaakt door de schulden die destijds waren ontstaan. Deze spanningen zijn er nu niet meer.
Hij verschilt van mening met zijn mentor en heeft hem al lang niet gesproken. Het mentorschap heeft geen meerwaarde en brengt alleen maar kosten mee.
Hij kan met problemen bij zijn familie terecht en zo nodig zelf een hulpverlenende instantie benaderen, aldus [verzoeker] .
2.6
De mentor vindt dat [verzoeker] bij zijn ouders thuis beperkt is in de mogelijkheden om de juiste zorg te ontvangen. Uit de door de mentor overlegde stukken, waaronder het indicatiebesluit van 31 januari 2018, blijkt dat [verzoeker] 24-uurszorg nodig heeft. De ouders van [verzoeker] zijn al op leeftijd en kunnen de zorg die [verzoeker] nodig heeft niet voldoende (blijven) bieden, hiervoor is gekwalificeerd personeel nodig. [verzoeker] kan bijvoorbeeld op de benedenverdieping niet douchen en hij is te zwaar om te worden getild.
De mentor vindt dat er nog steeds gronden aanwezig zijn voor het mentorschap. [verzoeker] reageert niet op zijn pogingen om in contact met hem te komen. Omdat [verzoeker] niet meer met hem wil samenwerken, is het niet zinvol dat hij zelf aangesteld blijft als mentor.
2.7
Naar het oordeel van het hof dient het mentorschap over [verzoeker] te worden opgeheven omdat voorzetting van het mentorschap op dit moment niet meer zinvol is. Uit wat naar voren is gekomen uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep, blijkt dat [verzoeker] al een langere periode niet meer meewerkt aan de uitvoering van het mentorschap. De mentor heeft daarom onvoldoende mogelijkheden om werkzaamheden in het kader van het mentorschap voor [verzoeker] te verrichten.
Vast staat dat [verzoeker] dagelijks hulp bij zijn persoonlijke verzorging nodig heeft. Daarvoor is hij op dit moment afhankelijk van zijn (bejaarde) ouders en familie. Dat maakt de situatie van [verzoeker] kwetsbaar, maar deze situatie duurt al enige jaren en tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat de situatie van [verzoeker] onvoldoende tegemoet komt aan zijn behoeften. In deze procedure heeft [verzoeker] meerdere malen benadrukt dat hij tevreden is met zijn huidige woon- en zorgsituatie. Dat de situatie van [verzoeker] verbeterd zou kunnen worden geeft het hof onvoldoende aanleiding om het mentorschap in stand te laten.
Indien in de toekomst problemen rondom de invulling van de door [verzoeker] benodigde zorg ontstaan, gaat het hof er vanuit dat [verzoeker] met behulp van zijn ouders en/of familie voldoende in staat is om professionele ondersteuning in te schakelen.
2.8
Het hof zal het mentorschap opheffen.
Het voorstel van [verzoeker] om zich te laten onderzoeken door een deskundige om aan te tonen dat hij in staat is om zelfstandig te beslissen over zijn niet-vermogensrechtelijke belangen, behoefte daarom geen bespreking meer.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 15 juni 2021 ten aanzien van de beslissing over het mentorschap, en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft met ingang van vandaag het mentorschap op over:
Ekrem [verzoeker] , geboren op 1 januari 1972;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om het bewind op te heffen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.