ECLI:NL:GHARL:2022:8992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.310.021
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling, kinderalimentatie en verdeling van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022, gaat het om een hoger beroep inzake de zorgregeling, kinderalimentatie en de verdeling van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in 2017 zijn getrouwd en twee minderjarige kinderen hebben, zijn in 2022 gescheiden. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven waarin de zorgregeling en de verdeling van de woning waren vastgesteld. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met grieven over de zorgregeling, de woning en de kinderalimentatie. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld over de verdeling van de zorgregeling.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd, met name de zorgregeling en de verdeling van de woning, en heeft een nieuwe regeling vastgesteld. De zorgregeling is zodanig aangepast dat de kinderen bij de vrouw verblijven, met specifieke afspraken over de weekenden en vakanties. De woning moet worden getaxeerd, en de man krijgt de gelegenheid om de woning over te nemen. Indien hij dit niet kan, moet de woning worden verkocht.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof geoordeeld dat er geen bijdrage van de vrouw aan de man hoeft te worden opgelegd, omdat de zorgkorting hoger is dan het aandeel van de vrouw in de kosten. De beslissing van de rechtbank over de kinderalimentatie is daarmee bekrachtigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd en de zaak verder afgehandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.310.021 en 200.310.036
(zaaknummers rechtbank Gelderland 386358 en 395660)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M.H. Ceelen te Doetinchem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.M. Koert te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 21 januari 2022 , uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 april 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 12 september 2022 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming was aanwezig voor zover onderwerpen zijn besproken waarbij de kinderen betrokken zijn.
3. De feiten
3.1.
Partijen zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 in [woonplaats2] .
3.3.
De man heeft op 2 april 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 21 januari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
  • een zorgregeling vastgesteld;
  • de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen vastgesteld en daarbij onder meer bepaald dat de woning moet worden getaxeerd, waarbij de man in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen en bepaald dat de woning moet worden verkocht indien blijkt dat de man de woning niet kan overnemen;
  • het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder de verzoeken van partijen om kinderalimentatie.
4.2.
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De eerste grief ziet op de zorgregeling, de tweede grief ziet op de woning en de derde grief ziet op de kinderalimentatie.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het de onderwerpen in de opgevoerde grieven betreft) en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
1. een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vrouw verblijven:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen van school of bij de man ophaalt en op zondag bij de man terugbrengt, nadat ze bij haar hebben gegeten;
  • gedurende de helft van de vakanties conform het als productie 12 overgelegde overzicht;
  • waarbij de vrouw de verplichting heeft om ervoor te zorgen dat de kinderen in het weekend of de vakantie dat ze bij haar verblijven de wedstrijden van hun sport of kinderfeestjes etcetera kunnen bijwonen door hen te brengen en op te halen, onder oplegging van een dwangsom van € 100,- per keer als de vrouw hier niet voor zorgt;
2. de man de woning aan de [adres] in [woonplaats1] kan overnemen voor € 310.000,-, en dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde op 31 mei 2021 (oftewel € 52.969,79) en subsidiair te bepalen dat de woning getaxeerd moet worden door een makelaar/taxateur uit [woonplaats1] of door makelaar/taxateur de heer [naam1] in [plaats1] , waarbij de vrouw de makelaar/taxateur mag kiezen en te bepalen dat partijen de makelaarskosten bij helfte moeten voldoen;
3. de vrouw € 189,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de man moet voldoen;
4. (als aanvullend verzoek) aan de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen met ingang van de door het hof te geven beschikking over te schrijven van tandartspraktijk [naam2] in [plaats2] naar tandartspraktijk [naam3] in [woonplaats1] .
4.3.
De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de verdeling van het halen en brengen van de kinderen in het kader van de zorgregeling.
De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de verzoeken van de man af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de vakanties en de verjaardag van de kinderen vast te stellen zoals omschreven onder randnummer 22:
II. de verdeling van de echtelijke woning vast te stellen, in die zin dat:
  • iedere partij een eigen taxateur inschakelt die is aangesloten bij het landelijk taxatieregister NRVT en een door het NWWI gevalideerd rapport zal afgeven;
  • de taxateurs tegelijk naar de woning komen in aanwezigheid van partijen;
  • de taxateurs tot een gezamenlijke taxatiewaarde komen, waarbij de taxatiewaarde in een later stadium door de taxateurs gezamenlijk in een door het NWWI gevalideerd rapport bepalen/vastleggen;
  • iedere partij de eigen ingeschakelde taxateur betaalt;
  • de taxatiewaarde bindend is voor partijen;
III. een (evenredige) verdeling van het halen en brengen van de kinderen vast te stellen in die zin dat:
  • in de ene week, waarbij de kinderen van donderdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de vrouw verblijven: de man de kinderen op donderdagmiddag naar de vrouw brengt en de vrouw de kinderen op maandagochtend naar school/naar de man brengt;
  • in de andere week, waarbij de kinderen van donderdagmiddag na school tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de vrouw verblijven: de vrouw de kinderen op donderdagmiddag ophaalt op school/bij de man en de man op zaterdag om 10.00 uur de kinderen ophaalt;
  • het halen en brengen tijdens de vakantie en feestdagen evenredig wordt verdeeld, in die zin dat de ouder waar de kinderen op dat moment verblijven naar de andere ouder brengt.
4.4.
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Bij journaalbericht van 12 september 2022 vult de man zijn verzoek verder aan in die zin dat hij het hof verzoekt te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen over te schrijven naar zijn ziektekostenverzekering, waarbij de door het hof te geven beschikking in plaats treedt van de medewerking dan wel toestemming van de vrouw om de kinderen uit te schrijven van haar ziektekostenverzekering en bij te schrijven op de ziektekostenverzekering van de man.

5.De motivering van de beslissing

het aanvullende verzoek
5.1.
De man heeft in het journaalbericht van 12 september 2022 zijn verzoek aangevuld. Het hof stelt voorop dat de grieven in beginsel niet in een later stadium dan in het beroepschrift, dan wel (in het geval van een incidenteel hoger beroep) in het verweerschrift worden aangevoerd. Deze twee-conclusie-regel beperkt de aan de oorspronkelijk verzoeker toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn verzoek in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn verzoek niet later dan in zijn beroepschrift of verweerschrift mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als deze verandering of -vermeerdering niet als een grief moet worden aangemerkt. Van in de rechtspraak erkende uitzonderingen op deze regel is het hof niet gebleken. De man heeft zijn verzoek pas in een later journaalbericht aangevuld. Daarmee is hij te laat geweest, gelet op hetgeen hiervoor over de ‘twee-conclusieregel’ is overwogen. Het hof zal zoals ook al medegedeeld bij de mondelinge behandeling dit aanvullende verzoek van de man, waartegen de vrouw bezwaar had, daarom buiten beschouwing laten.
de zorgregeling
5.2.
Het hof zal eerst nader ingaan op de vraag of een raadsonderzoek noodzakelijk is, gelet op het standpunt van de vrouw hierover. Het hof acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, mede gelet op het advies van de raad tijdens de zitting, voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen en ziet dan ook geen aanleiding een raadsonderzoek te gelasten.
5.3.
Tussen partijen is de zorgregeling in geschil. Sinds februari 2022 geven partijen uitvoering aan de zorgregeling zoals de rechtbank die heeft vastgesteld. De kinderen verblijven bij de vrouw:
de ene week van donderdagmiddag na school tot maandagochtend naar school;
de andere week van donderdagmiddag na school tot zaterdagochtend 10.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige1] naar de voetbalwedstrijden brengt op zaterdag;
een deel van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de kinderen meer bij de vrouw zijn.
5.4.
De man voert in zijn eerste grief aan dat hij een inperking van de zorgregeling in het belang van de kinderen noodzakelijk vindt. De vrouw is het hiermee niet eens en vindt dat de huidige zorgregeling moet worden gehandhaafd. De vrouw voert in haar eerste grief in het incidenteel hoger beroep aan dat het halen en brengen van de kinderen moet worden gedeeld tussen de ouders.
5.5.
De raad heeft tijdens de zitting in hoger beroep geadviseerd de huidige zorgregeling in hoofdlijnen in stand te laten, zodat de kinderen wekelijks contact met de vrouw hebben. Wel heeft de raad geadviseerd de zorgregeling op enkele punten te wijzigen om zo meer rust voor de kinderen te creëren. Zo stelt de raad voor de zorgregeling in het lange weekend in te korten naar de zondagavond, zodat de kinderen één dag minder vanuit [woonplaats2] naar school moeten worden gebracht. Omdat het voor de kinderen belangrijk is om te merken dat beide ouders achter het contact staan, is het goed dat beide ouders een bijdrage in het halen en brengen leveren. Voor de man is het vanwege zijn werk niet mogelijk om hierin doordeweeks een bijdrage te leveren. De raad stelt daarom voor de man de kinderen op zondagavond op te laten halen bij de vrouw. Over de weekenden waarin het wisselmoment op zaterdag plaatsvindt stelt de raad voor de man [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) te laten ophalen bij de vrouw. Vanwege de voetbal van [de minderjarige1] is het ook voorstelbaar dat [de minderjarige2] pas na de voetbalwedstrijd naar de man gaat. Omdat de man de kinderen nu geen volledig weekend bij zich heeft, adviseert de raad een verdeling van de vakanties bij helfte. Voor de weekenden geldt dat er wel uitzonderingen mogelijk moeten zijn, waarbij de man een keer een weekend weg kan met de kinderen. Voor de zomervakantie geldt dat rekening moet worden gehouden met wat de kinderen daarin aankunnen. De kinderen geven nu aan dat zij drie weken aaneengesloten bij een van beide ouders te lang vinden. Het is denkbaar dat de ouders daarin een andere verdeling maken.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.7.
Het hof is met de raad van oordeel dat de kinderen regelmatig contact met beide ouders moeten hebben. Het hof acht daarom de volgende zorgregeling in het belang van de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw:
de ene week van donderdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen op donderdag ophaalt van school en de man de kinderen op zondag bij de vrouw ophaalt;
de andere week vanaf donderdagmiddag, waarbij de vrouw de kinderen ophaalt van school tot:
indien [de minderjarige1] op zaterdagochtend vóór 09.00 uur voor de voetbal moet verzamelen haalt de man hem op vrijdagavond 18.30 uur bij de vrouw op en de vrouw brengt [de minderjarige2] zaterdagochtend om 10.00 uur naar de man of het voetbalveld;
indien [de minderjarige1] op zaterdagochtend op of ná 09.00 uur voor de voetbal moet verzamelen haalt de man hem daarvoor op bij de vrouw thuis en voor [de minderjarige2] geldt dat partijen zelf afspreken dat zij met de man meegaat of dat de vrouw haar om 10.00 uur naar de voetbal of naar de man brengt.
5.8.
Partijen verzoeken beiden een vakantieregeling vast te stellen. De vrouw verzoekt aan de ene kant een meer gedetailleerde vakantieregeling vast te stellen en aan de andere kant vraagt zij te bepalen dat partijen begin van ieder jaar verdere afspraken maken over de concrete invulling van de vakanties. Vast staat dat partijen beiden deelnemen aan het traject Parallel solo ouderschap. Het idee van dat traject is dat de ouders een duidelijk omlijnde zorgregeling hebben die strikt wordt nagekomen, waarbij het contact tussen de ouders tot een minimum wordt beperkt. Het voorstel van de vrouw, waarbij partijen jaarlijks met elkaar in overleg moeten over de concrete invulling van de vakanties, is niet in lijn met de uitgangspunten van dit traject. De man daarentegen heeft in productie 12 een concreet, overzichtelijk voorstel gedaan voor de verdeling van de vakanties. Het voorstel komt erop neer dat iedere ouder per jaar evenveel vakantietijd met de kinderen heeft. Daarbij acht het hof het voorstel van de man om de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie te verdelen in die zin dat de kinderen steeds een hele week bij één van de ouders doorbrengen, het meest in het belang van de kinderen. De vrouw had voorgesteld ook deze korte vakanties van één week bij helfte te verdelen. Naar het oordeel van het hof geeft het voorstel van de man meer rust en op die manier hebben de ouders de mogelijkheid om een week op vakantie te gaan met de kinderen. Ook zal het hof de man volgen in zijn voorstel over de zomervakantie. Indien partijen een andere verdeling beter vinden voor de kinderen, kunnen zij daarover samen andere afspraken maken.
5.9.
De eerste grief van de man slaagt gedeeltelijk en ook de eerste grief van de vrouw in het incidenteel hoger beroep slaagt gedeeltelijk.
5.10.
De man verzoekt nog een dwangsom op te leggen om ervoor te zorgen dat de vrouw de kinderen naar hun (sociale) verplichtingen brengt. Het hof ziet in het standpunt van de man echter geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Van concrete voorbeelden waaruit blijkt dat de vrouw weigert de kinderen naar hun (sociale) verplichtingen te brengen, is niet gebleken. Het probleem tussen de ouders is met name gelegen in de onderlinge (mis)communicatie, waarbij het ontbreekt aan onderlinge afstemming over de (sociale) verplichtingen van de kinderen. De ouders zijn, kortom, het probleem en moeten daaraan werken in het belang van hun nog jonge kinderen en moeten niet telkenmale de ander de schuld geven. Daarbij zal het opleggen van een dwangsom de onderlinge verhoudingen alleen maar verder op scherp stellen, terwijl het juist de bedoeling is dat de ouders het overleg met elkaar aangaan. Dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
de vervangende toestemming
5.11.
De man verzoekt vervangende toestemming voor overschrijving van de kinderen van de tandarts van de vrouw in [plaats2] naar zijn tandarts in [woonplaats1] . De vrouw voert hiertegen verweer.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a, lid 1, BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.13.
Vast staat dat de kinderen ingeschreven staan bij de tandarts van de vrouw en dat de vrouw altijd met de kinderen naar de tandarts is gegaan en dat zij dit in de toekomst zal blijven doen. Het hof ziet dan ook geen redenen om de kinderen van tandarts te laten veranderen. Het hof zal daarom het verzoek van de man op dit punt afwijzen.
de kinderalimentatie
5.14.
De rechtbank heeft de verzoeken van partijen tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door de andere ouder, afgewezen. De man voert in zijn derde grief aan dat de vrouw fulltime kan gaan werken als de kinderen minder bij haar zijn. Volgens de man is de vrouw in dat geval in staat een bijdrage van € 189,- per kind per maand te betalen. De vrouw voert verweer.
5.15.
Het hof overweegt als volgt.
de ingangsdatum
5.16.
Partijen zijn het eens over de ingangsdatum van 21 januari 2022 (de datum van de bestreden beschikking), zodat het hof hiervan uitgaat.
de behoefte
5.17.
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 561,- per kind per maand in 2020. Geïndexeerd naar 2022 komt dit neer op een bedrag van afgerond € 571,- per kind per maand. Volgens de vrouw moeten de kosten voor de kinderopvang bij de behoeftebepaling buiten beschouwing worden gelaten, omdat [de minderjarige2] inmiddels naar school gaat en deze kosten er niet meer zijn. Het hof ziet geen aanleiding de behoefte van de kinderen aan te passen. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de kinderopvangkosten van € 46,04 per maand niet dermate hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. De rechtbank heeft met de opgevoerde kinderopvangkosten dus geen rekening gehouden bij de bepaling van de behoefte. Het hof zal daarom de berekening van de rechtbank volgen en uitgaan van een behoefte van € 571,- per kind per maand in 2022.
de draagkracht
5.18.
Partijen hebben over de door de rechtbank berekende draagkracht van de man geen opmerkingen, zodat het hof de berekening van de rechtbank volgt. Het hof gaat uit van een netto besteedbaar maandinkomen van € 3.086,- per maand en een draagkracht van € 798,- per maand.
5.19.
Aan de zijde van de vrouw ziet het hof geen aanleiding te rekenen met een hoger inkomen dan de rechtbank heeft gedaan. De zorgregeling zal in grote lijnen in stand blijven en heeft geen gevolgen voor de mogelijkheden van de vrouw om meer te gaan werken. Het hof gaat daarmee voorbij aan het standpunt van de man.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de man nog opgemerkt dat de vrouw de helft van de hypotheekrenteaftrek ontvangt, terwijl de man de volledige hypotheekrente betaalt. Volgens de man heeft de vrouw daardoor extra inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden. Het hof gaat voorbij aan dit standpunt. Dat de vrouw de helft van de hypotheekrente aftrek geniet, betekent niet dat zij extra inkomsten heeft. Deze hypotheekrenteaftrek is een belastingvoordeel, waardoor de vrouw minder belasting betaalt. Daarbij moet de hypotheekrente en de daarmee samenhangende aftrek worden meegenomen in het kader van de woonlast van de vrouw. Voor de woonlast geldt dat deze, in beginsel, forfaitair is. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding te rekenen met een andere woonlast.
Ook voor het inkomen en de draagkracht van de vrouw zal het hof de berekening van de rechtbank volgen. Het netto besteedbare inkomen van de vrouw bedraagt € 2.172,- per maand en de draagkracht komt daarmee op € 350,- per maand.
conclusie
5.20.
Aangezien het hof uitgaat van dezelfde gegevens als de rechtbank, zal het hof de rechtbank ook volgen in haar draagkrachtvergelijking. Op basis van die vergelijking bedraagt het aandeel van de vrouw € 348,- per maand.
5.21.
Op het aandeel van de vrouw strekt de zorgkorting in mindering. De rechtbank heeft gerekend met een zorgkorting van 35%. Op basis van de zorgregeling die het hof zal vaststellen, zie rechtsoverweging 5.7, heeft de vrouw minimaal drie dagen per week de zorg voor de kinderen. Het hof zal daarom, net als de rechtbank, een percentage van 35% in aanmerking nemen. Omdat de zorgkorting (van € 400,- per maand) hoger is dan het aandeel van de vrouw, bestaat er geen aanleiding om een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op te leggen. De derde grief van de man faalt dan ook.
de voormalige echtelijke woning
5.22.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning moet worden gewaardeerd tegen de datum van de bestreden beschikking, waarna de man na ontvangst van het taxatierapport drie maanden in de gelegenheid wordt gesteld om de woning tegen die waarde over te nemen. Indien de man hiertoe niet in staat is, dient de woning te worden verkocht.
De man voert in zijn tweede grief aan het niet eens te zijn met het oordeel van de rechtbank over de waarde van de woning. De man meent dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een waarde van de woning van € 310.000,-, zodat van deze waarde moet worden uitgegaan.
De vrouw voert hiertegen verweer en meent dat de man in strijd met de goede procesorde en met schending van de geheimhoudingsplicht stukken uit het mediationtraject heeft overgelegd.
5.23.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft verschillende stukken, waaronder het concept convenant, uit het mediationtraject overgelegd. Het overleggen van een concept convenant is toegestaan. Het overleggen van andere stukken uit het mediationtraject is wellicht niet zoals partijen onderling met elkaar zijn overeengekomen, maar dat maakt niet dat deze stukken in het kader van deze (civiele) procedure buiten beschouwing moeten worden gelaten.
5.24.
Partijen zijn het erover eens dat de man in de gelegenheid moet worden gesteld om te kijken of hij in staat is de woning over te nemen. Partijen verschillen echter van mening over de in aanmerking te nemen waarde van de woning. Partijen hebben geprobeerd afspraken te maken over de (vermogensrechtelijke) gevolgen van hun echtscheiding. In dat kader hebben zij hun woning laten taxeren. Hiervan is op 23 december 2020 een taxatierapport opgemaakt. Vervolgens hebben partijen in een mediationtraject geprobeerd overeenstemming te bereiken. Hiervoor hebben zij op 16 februari 2021 onder leiding van een mediator een concept convenant opgesteld. Tot een definitieve overeenstemming is het echter niet gekomen. Partijen hebben immers het convenant niet getekend. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat partijen, ondanks het feit dat er geen volledige overeenstemming is bereikt, deelafspraken hebben gemaakt. Naar het oordeel van het hof moeten de afspraken in het convenant, mede gelet op artikel 7.3 van de mediationovereenkomst, worden gezien als een package deal, waarbij partijen beogen een definitieve regeling te treffen over alle onderwerpen die betrekking hebben op de (vermogensrechtelijke) gevolgen van de scheiding. Aangezien partijen geen volledige overeenstemming hebben bereikt, is het hof van oordeel dat er over de waarde van de woning ook geen overeenstemming is bereikt. De tweede grief van de man faalt dan ook.
5.25.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de woning moet worden getaxeerd. Partijen realiseren zich dat onzeker is of de waarde van de woning al dan niet hoger uitkomt dan de taxatiewaarde van € 310.000,- op 17 december 2020, terwijl een nieuwe taxatie wel kosten tot gevolg heeft voor partijen. Voor de nog uit te voeren taxatie geldt dat de woning moet worden getaxeerd tegen de datum van de bestreden beschikking (21 januari 2022). Partijen hebben immers niet gegriefd tegen deze door de rechtbank bepaalde peildatum. Aangezien de man geen verweer voert tegen het voorstel van de vrouw, zal het hof dit voorstel volgen en bepalen dat iedere partij een eigen taxateur inschakelt, waarna beide taxateurs gezamenlijk tot één taxatiewaarde zullen komen. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal het hof, net als de rechtbank, bepalen dat de man drie maanden de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen onder de verplichting van de man om binnen drie maanden na het taxatierapport de hypothecaire geldlening inzake de woning als eigen schuld op zich te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en aan de vrouw de helft van de overwaarde te voldoen. Indien blijkt dat de man de woning niet kan overnemen of indien na afloop van de drie maanden niet duidelijk is of hij hiertoe financieel in staat is, zal de woning aan een derde moeten worden verkocht.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de zorgregeling (de beslissing van de rechtbank onder 4.3.) en de verdeling van de woning (de beslissing van de rechtbank onder 4.5 eerste gedachtestreepje) betreft en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 januari 2022, voor zover het de beslissingen over de zorgregeling (onder 4.3 van de bestreden beschikking) en de verdeling van de woning (onder 4.5 eerste gedachtestreepje van de bestreden beschikking) betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [woonplaats2] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 in [woonplaats2] , bij de vrouw verblijven:
de ene week van donderdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen op donderdag ophaalt van school en de man de kinderen op zondag bij de vrouw ophaalt;
de andere week vanaf donderdagmiddag, waarbij de vrouw de kinderen ophaalt van school tot:
indien [de minderjarige1] op zaterdagochtend vóór 09.00 uur voor de voetbal moet verzamelen haalt de man hem op vrijdagavond 18.30 uur bij de vrouw op en de vrouw brengt [de minderjarige2] zaterdagochtend om 10.00 uur naar de man of het voetbalveld;
indien [de minderjarige1] op zaterdagochtend op of ná 09.00 uur voor de voetbal moet verzamelen haalt de man hem daarvoor op bij de vrouw thuis en voor [de minderjarige2] geldt dat partijen afspreken dat zij met de man meegaat of dat de vrouw haar om 10.00 uur naar de voetbal of naar de man brengt;
ten aanzien van de vakanties:
in de even jaren:
 de voorjaarsvakantie: bij de man;
 de meivakantie: de eerste week bij de vrouw, de tweede week bij de man;
 de zomervakantie: de eerste week bij de vrouw, twee weken bij de man, twee weken bij de vrouw, de laatste week bij de man;
 de herfstvakantie bij de vrouw;
 de kerstvakantie: de eerste week bij de man, de tweede week bij de vrouw;
in de oneven jaren:
 de voorjaarsvakantie: bij de vrouw;
 de meivakantie: de eerste week bij de man, de tweede week bij de vrouw;
 de zomervakantie: de eerste week bij de man, twee weken bij de vrouw, twee weken bij de man, de laatste week bij de vrouw;
 de herfstvakantie: bij de man;
 de kerstvakantie: de eerste week bij de vrouw, de tweede week bij de man;
7.3.
bepaalt dat de woning aan de [adres] [woonplaats1] op de volgende wijze wordt getaxeerd:
  • iedere partij schakelt een eigen taxateur in die is aangesloten bij het landelijk taxatieregister NRVT en een door het NWWI gevalideerd rapport zal afgeven;
  • beide taxateurs komen tegelijk in aanwezigheid van partijen naar de woning;
  • de taxateurs komen tot een gezamenlijke taxatiewaarde, waarbij de taxatiewaarde in een later stadium door de taxateurs gezamenlijk in een door het NWWI gevalideerd rapport bepalen/vastleggen;
  • de taxatiewaarde is bindend voor partijen;
  • iedere partij betaalt de kosten van de eigen ingeschakelde taxateur;
7.4.
deelt de woning aan de [adres] [woonplaats1] toe aan de man tegen de getaxeerde waarde onder de verplichting en de voorwaarde om binnen drie maanden na het taxatierapport de op de woning rustende hypothecaire geldlening over te nemen, de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening en waarbij de man de vrouw de helft van het verschil tussen de (over)waarde van de opbrengst, na aftrek van de hypotheekschuld en de met verkoop gemoeide kosten heeft betaald;
7.5.
bepaalt dat ingeval de man niet in staat is om binnen voormelde termijn van drie maanden na het taxatierapport de woning en de bijbehorende hypothecaire geldlening over te nemen onder de hierboven omschreven voorwaarden of indien na afloop van de drie maanden niet duidelijk is of hij hiertoe financieel in staat is, de woning aan de [adres] [woonplaats1] moet worden verkocht aan een derde, waarbij partijen moeten meewerken aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning en de verdeling van de netto-opbrengst daarvan door:
an een gezamenlijk in te schakelen NVM makelaar opdracht te geven de verkoop van de woning ter hand te nemen;
opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij helfte te verdelen.
7.6.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 januari 2022, voor het overige;
7.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.