In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had bepaald dat de man met ingang van 5 november 2020 een bedrag van € 319,78 per maand aan kinderalimentatie moest betalen aan de vrouw voor hun minderjarige kind. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelde dat hij geen draagkracht had om deze alimentatie te betalen en dat de beschikking op kennelijke misslagen berustte.
Het hof heeft eerst de bevoegdheid om het verzoek te behandelen beoordeeld en vastgesteld dat het hof bevoegd was, aangezien de vrouw en het kind op het moment van indiening in Nederland woonden. Vervolgens heeft het hof de argumenten van de man en de vrouw tegen elkaar afgewogen. De man had onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen, en het hof oordeelde dat het belang van de vrouw om de alimentatie te ontvangen zwaarder woog dan het belang van de man bij schorsing van de beschikking. Het hof heeft het verzoek van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bevestigd, met de beslissing dat de proceskosten worden gecompenseerd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van kinderalimentatie, waarbij de financiële situatie van de man en de zorg voor het kind door de vrouw in overweging worden genomen. Het hof heeft ook aangegeven dat de man in de bodemprocedure zijn argumenten verder kan toelichten.