ECLI:NL:GHARL:2022:9089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.666
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking inzake kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had bepaald dat de man met ingang van 5 november 2020 een bedrag van € 319,78 per maand aan kinderalimentatie moest betalen aan de vrouw voor hun minderjarige kind. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelde dat hij geen draagkracht had om deze alimentatie te betalen en dat de beschikking op kennelijke misslagen berustte.

Het hof heeft eerst de bevoegdheid om het verzoek te behandelen beoordeeld en vastgesteld dat het hof bevoegd was, aangezien de vrouw en het kind op het moment van indiening in Nederland woonden. Vervolgens heeft het hof de argumenten van de man en de vrouw tegen elkaar afgewogen. De man had onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen, en het hof oordeelde dat het belang van de vrouw om de alimentatie te ontvangen zwaarder woog dan het belang van de man bij schorsing van de beschikking. Het hof heeft het verzoek van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bevestigd, met de beslissing dat de proceskosten worden gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van kinderalimentatie, waarbij de financiële situatie van de man en de zorg voor het kind door de vrouw in overweging worden genomen. Het hof heeft ook aangegeven dat de man in de bodemprocedure zijn argumenten verder kan toelichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.666/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 529960)
beschikking van 25 oktober 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. van der Salm te Baarn,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hartland te Haarlem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking). Bij deze beschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man met ingang van 5 november 2020, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 319,78 per maand kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind [de minderjarige] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 18 augustus 2022;
- het verweerschrift, tevens verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing, met producties;
- het journaalbericht van mr. Van der Salm van 13 september 2022 met een productie;
- het journaalbericht van mr. Hartland van 21 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, middels videoverbinding; en
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw werd bijgestaan door een tolk in de Engelse taal, die de mondelinge behandeling ook via een videoverbinding bijwoonde.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de man om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de hiervoor onder 1 genoemde beslissing betreft. Voordat het hof inhoudelijk op het geschil ingaat, beoordeelt het hof eerst of het bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek.
Bevoegdheid gerechtshof
3.2
Ten tijde van de indiening van het verzoek bij de rechtbank woonde de vrouw met [de minderjarige] in Nederland. Sinds 13 december 2021 wonen zij in de Verenigde Staten. De rechtbank was op basis van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening bevoegd kennis te nemen van het verzoek van de vrouw in eerste aanleg. Dit betekent dat het hof op grond van artikel 60 lid 1 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bevoegd is om, in hoger beroep, van het verzoek van de man tot schorsing (van de uitvoerbaarheid bij voorraad) van de bestreden beschikking kennis te nemen. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast en dat dit het toepasselijke recht is, staat tussen partijen niet ter discussie.
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad
3.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5
De rechtbank heeft de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. Dat betekent dat het hof toetst aan de maatstaven zoals hiervoor (onder 3.4) onder a. en b. zijn beschreven. Het komt dus, kort gezegd, aan op een belangenafweging tussen partijen waarbij het hof ook rekening kan houden met een eventuele kennelijke misslag in de beslissing(en) van de rechtbank.
Kennelijke misslagen3.6 De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de beschikking van de rechtbank (deels) berust op kennelijke misslagen.
Dat geldt in de eerste plaats omdat de advocaat van de vrouw verzuimd heeft om het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift ook aan de man toe te zenden en om aan de rechtbank de bij de advocaat bekende e-mailadressen van de man toe te sturen. De vrouw betwist dit. De rechtbank heeft het verzoekschrift op de juiste manier bekendgemaakt en betekend. Het e-mailadres dat de advocaat van de vrouw heeft gebruikt, werd ook gebruikt voor de communicatie met de jeugdbescherming. Er mocht op worden vertrouwd dat dit het juiste e-mailadres was, aldus de vrouw.
3.7
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking op het door de man gestelde onderdeel niet berust op een kennelijke misslag. Uit de beschikking blijkt dat de man is opgeroepen overeenkomstig het Procesreglement Alimentatie en artikel 272 Rv. De rechtbank heeft dus aan alle vormvereisten voldaan. De advocaat van de man heeft dat ook beaamd tijdens de mondelinge behandeling. De man kón dus op de hoogte zijn van de procedure in eerste aanleg. Of de advocaat van de vrouw het verzoekschrift aan de man had moeten toezenden en of zij de juiste e-mailadressen heeft gebruikt, is in dit kader dan ook niet relevant. Het gaat om de beslissing van de rechtbank.
3.8
De man stelt in de tweede plaats dat de bestreden beschikking op een misslag berust omdat hij een negatieve draagkracht heeft, wat de rechtbank niet in haar oordeelsvorming heeft betrokken. De vrouw betwist dat eveneens, zij heeft aangevoerd dat geen rekening moet worden gehouden met de door de man opgevoerde schulden.
3.9
Het hof oordeelt als volgt. Omdat de man bij de rechtbank geen verweer heeft gevoerd en de rechtbank het verzoek van de vrouw niet onrechtmatig of ongegrond heeft bevonden, is het verzoek van de vrouw toegewezen. Ook dat is niet te zien als een kennelijke misslag. Dat de man het inhoudelijk (onder meer waar het gaat om de vaststelling van zijn draagkracht) niet eens is met de door de rechtbank genomen beslissing, heeft hij aan het hof duidelijk gemaakt, en dat zal in de bodemprocedure in hoger beroep aan de orde (kunnen) komen.
Belangenafweging
3.1
Het hof komt vervolgens toe aan de belangenafweging. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, omdat hij schulden heeft. De vrouw betwist dat en vindt dat geen rekening moet worden gehouden met eventuele door de man af te lossen schulden.
3.11
De man heeft, mede in het licht van de betwisting door de vrouw, onvoldoende geconcretiseerd welke schulden hij heeft, wat de hoogte is van die schulden en wat hij hieraan maandelijks aflost. De verklaring van zijn werkgeefster vormt onvoldoende onderbouwing, omdat zij geen inzicht geeft in de vraag welk bedrag de man moet (gaan) aflossen, of hij nu al aflost en zo ja, met welk maandelijks bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog toegelicht dat zijn werkgeefster een rekening heeft geopend en dat zij van daaruit rechtstreeks gelden van zijn salaris inhoudt ter aflossing van schulden, en dat zij hem maandelijks netto € 1.000,- uitkeert maar dat heeft de man verder niet (schriftelijk) onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen.
Ten slotte heeft de man zijn stelling dat hij bijdragen voldoet voor zijn andere kinderen niet onderbouwd.
Het belang van de vrouw is daarentegen gegeven. Zij draagt zorg voor [de minderjarige] en voor de kosten die dat met zich brengt.
3.12
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing van de bestreden beschikking. Het hof wijst het verzoek van de man af. Dat betekent dat de bestreden beschikking blijft gelden totdat het hof in de bodemprocedure heeft beslist.
3.13
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure hun, tijdens die relatie geboren, kind betreft, zal het hof de proceskosten compenseren. Dat betekent dat ieder zijn of haar eigen kosten betaalt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de kosten van deze procedure.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 25 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.