In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder, die het gezag over het kind heeft, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, die de vader vervangende toestemming had verleend om het kind te erkennen. De moeder was van mening dat de erkenning niet in het belang van het kind was en verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen.
Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, met name artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de toestemming van de moeder kan worden vervangen door de rechter, tenzij dit de belangen van de moeder of de ontwikkeling van het kind schaadt. Het hof oordeelde dat de vader de verwekker van het kind is en dat zowel het kind als de vader belang hebben bij de juridische erkenning van hun relatie.
De moeder heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie die de erkenning zou kunnen belemmeren. Zowel de raad als de bijzonder curator hebben geadviseerd om de vervangende toestemming te verlenen, en het hof heeft de bezwaren van de moeder tegen de rapporten van deze instanties verworpen. Het hof concludeerde dat er geen contra-indicaties waren voor het verlenen van de toestemming en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juridische erkenning van de relatie tussen de vader en het kind, en dat de belangen van het kind voorop staan in deze procedure. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.