ECLI:NL:GHARL:2022:926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.302.319
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder, die het gezag over het kind heeft, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, die de vader vervangende toestemming had verleend om het kind te erkennen. De moeder was van mening dat de erkenning niet in het belang van het kind was en verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, met name artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de toestemming van de moeder kan worden vervangen door de rechter, tenzij dit de belangen van de moeder of de ontwikkeling van het kind schaadt. Het hof oordeelde dat de vader de verwekker van het kind is en dat zowel het kind als de vader belang hebben bij de juridische erkenning van hun relatie.

De moeder heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie die de erkenning zou kunnen belemmeren. Zowel de raad als de bijzonder curator hebben geadviseerd om de vervangende toestemming te verlenen, en het hof heeft de bezwaren van de moeder tegen de rapporten van deze instanties verworpen. Het hof concludeerde dat er geen contra-indicaties waren voor het verlenen van de toestemming en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juridische erkenning van de relatie tussen de vader en het kind, en dat de belangen van het kind voorop staan in deze procedure. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.302.319
(zaaknummers rechtbank Overijssel 252609)
beschikking van 8 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. [de curator],
in de hoedanigheid van bijzonder curator over [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzonder curator,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (verder: de rechtbank), van 20 augustus 2020, 8 februari 2021 en 30 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 30 september 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 november 2021, en
  • het verweerschrift van de vader met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling in deze procedure en in de procedure met zaaknummer 200.302.320 (verzoek ondertoezichtstelling [de minderjarige] ) heeft op 10 januari 2022 gelijktijdig plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat:
  • mr. [de curator] , bijzondere curator, en
- twee jeugdbeschermers, namens de GI (via een digitale beeldverbinding).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019 te [woonplaats1] . De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 20 augustus 2020 heeft de rechtbank mr. [de curator] tot bijzonder curator benoemd ter vertegenwoordiging van [de minderjarige] in de procedure over de erkenning van [de minderjarige] .
3.3
De vader heeft [de minderjarige] op 27 oktober 2021 ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats1] erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten en een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen aangehouden. De rechtbank heeft de raad verzocht een update-onderzoek in te stellen en voorafgaand aan de volgende mondelinge behandeling de rechtbank te rapporteren en te adviseren over het gezag en de meest wenselijke omgangsregeling. De zaak is daarvoor verwezen naar de rolzitting van de rechtbank van 23 februari 2022.
De moeder is het niet eens met de beslissing over de erkenning. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar het hoger beroep te ontzeggen nu het hoger beroep ongegrond is en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, voor zover hier van belang, de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind.
5.2
Voor erkenning geldt dat de wetgever zoveel mogelijk heeft willen aansluiten bij de biologische werkelijkheid. Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Zowel [de minderjarige] als de vader hebben er belang bij dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Vervangende toestemming dient dan ook verleend te worden, tenzij de hiervoor onder 5.1 genoemde uitzonderingen zich voordoen.
5.3
De moeder heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een uitzonderingssituatie (zie 5.1) die maakt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Zowel de raad als de bijzonder curator hebben geadviseerd vervangende toestemming voor erkenning door de vader te verlenen. Beide zien geen feiten en/of omstandigheden die erkenning door de vader in de weg staan.
5.4
Het hof passeert de bezwaren van de moeder over de totstandkoming van het rapport van de raad. De raad is een bij wet (Titel 13, boek 1 BW) ingestelde, deskundige instantie en uit de verslaglegging volgt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het advies is gebaseerd op informatie die is aangedragen door beide ouders en op informatie van diverse professionele instanties die bemoeienis met de vader en/of de moeder dan wel [de minderjarige] hebben gehad.
5.5
Ook de bezwaren van de moeder over de totstandkoming van het rapport van de bijzonder curator worden door het hof gepasseerd. Uit de verslaglegging van de bijzonder curator volgt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is tot stand is gekomen. Het advies is gebaseerd op informatie van beide ouders en is vanuit de eigen professionaliteit van de bijzonder curator gegeven.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzonder curator medegedeeld dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling nogmaals met beide ouders heeft gesproken en dat haar standpunt ongewijzigd is gebleven.
5.6
Verder acht het hof van belang dat [de minderjarige] op 27 oktober 2021 door de vader is erkend en dit, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, geen negatief effect heeft gehad op de verhouding tussen de moeder en [de minderjarige] , noch op [de minderjarige] zelf.
5.7
Anders dan de moeder stelt, staat het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul) niet in de weg aan het verlenen van vervangende toestemming aan de vader om [de minderjarige] te erkennen. Het Verdrag van Istanbul ziet vooral op situaties waarin gezag of omgang in het geding is. Zo bepaalt het Verdrag van Istanbul dat bij de vaststelling van een omgangsregeling voor kinderen rekening moet worden gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dat verdrag. Dit zou aan de orde kunnen komen wanneer het verzoek om het vaststellen van een omgangsregeling voorligt. Dat is nu in deze procedure in hoger beroep niet het geval. Daarbij komt dat het Verdrag van Istanbul geen rechtstreekse werking heeft, zodat de moeder geen concrete rechten kan ontlenen aan het verdrag.
5.8
Het hof ziet, alles afwegende, geen contra-indicaties voor het verlenen van vervangende toestemming aan de vader om [de minderjarige] te erkennen. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijsel, locatie Almelo van 30 september 2021 voor zover deze betreft het verlenen van vervangende toestemming aan [de vader] om [de minderjarige] als zijn kind te erkennen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.