ECLI:NL:GHARL:2022:9351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.315.168
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 30 mei 2022 had besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen tot 17 juni 2023. De moeder was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2022 waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) en de pleegmoeder van [de minderjarige] aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beslissingen van de kinderrechter en de huidige situatie van [de minderjarige].

Het hof oordeelde dat, hoewel de opvoedsituatie bij de moeder verbeterd was, de trauma's die [de minderjarige] in het verleden had opgelopen nog steeds aanwezig waren. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] was op advies van Kind en Gezin stopgezet, en er was sindsdien geen contact meer geweest. Het hof concludeerde dat het in het belang van [de minderjarige] was om de uithuisplaatsing te handhaven, totdat zij klaar was voor contact met haar moeder. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.168
(zaaknummer rechtbank Overijssel 278058)
beschikking van 3 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Geerdink te Borne,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
verder te noemen: de pleegmoeder van [de minderjarige] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 augustus 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de pleegmoeder van [de minderjarige] van 3 oktober 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegmoeder van [de minderjarige] .
Aan de ambulante begeleider van de moeder is bijzondere toegang verleend. De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een dochter, [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [plaats1] .
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2
Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor crisispleegzorg verleend tot 17 juni 2021.
3.3
Bij beschikking van 17 juni 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk bij bestreden beschikking is verlengd tot 17 juni 2023.
Bij dezelfde beschikking van 17 juni 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 22 juli 2021, welke plaatsing bij beschikking van 14 juli 2021 is verlengd tot 17 december 2021. Bij beschikking van de kinderrechter van 15 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 17 juni 2022.
3.4
Sinds de uithuisplaatsing woont [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter, voor zover relevant, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 juni 2023 verlengd.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing te vernietigen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de GI van oordeel dat, hoewel de opvoedsituatie bij de moeder is verbeterd, op dit moment niets veranderd is aan de trauma's die [de minderjarige] in het verleden heeft opgelopen. [de minderjarige] koppelt deze trauma’s aan de moeder. Als gevolg van de hevige reactie van [de minderjarige] op de moeder is de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] vorig jaar op advies van Kind en Gezin stopgezet. Sindsdien is er geen omgang meer geweest tussen de moeder en [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat het tempo van [de minderjarige] leidend is bij een mogelijk contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] . Ook is gebleken dat [de minderjarige] op dit moment niet toe is aan contact met de moeder. [de minderjarige] heeft nog steeds veel weerstand jegens de moeder, erkent de moeder niet en wil het niet over haar hebben. Door steeds weer geconfronteerd te worden met moeder heeft [de minderjarige] niet de mogelijkheid haar trauma te stabiliseren. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof van een thuisplaatsing geen sprake zijn.
Het hof acht het van belang dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] hersteld wordt wanneer [de minderjarige] daar aan toe is. Het is aan de moeder om ervoor te zorgen dat zij daar op dat moment klaar voor is en op dat zij op dat moment beschikbaar is voor [de minderjarige] .
5.3
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 mei 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.