In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 212.000 voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de waarde is bepaald op basis van vergelijkingsobjecten. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze moet worden vastgesteld op € 182.000. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de waarde op de waardepeildatum in goede justitie moet worden vastgesteld op € 200.000, en verklaart het hoger beroep gegrond. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.
De uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2022. Afschriften zijn op 10 november 2022 verzonden. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.