ECLI:NL:GHARL:2022:9567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.314.882
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 9 juni 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen.

De procedure in eerste aanleg begon met de kinderrechter die op 15 februari 2021 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] had uitgesproken, welke verlengd werd op 10 februari 2022. Beide kinderen waren op 25 augustus 2021 met spoed uithuisgeplaatst. De kinderrechter had de gecertificeerde instelling gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen, en deze machtiging was sindsdien steeds verlengd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2022 zijn de moeder, de vader van [de minderjarige2] en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling verschenen. De raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De behandelingen van de kinderen en het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder zijn cruciaal voor de toekomst van de kinderen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.882
(zaaknummer rechtbank Gelderland 397862)
beschikking van 8 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 10 februari 2022 (hersteld bij beschikking van 25 februari 2022) en 9 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 9 juni 2022 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 augustus 2022;
- het verweerschrift met producties
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader van [de minderjarige2] .
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 te [woonplaats1] ,
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016 te [woonplaats1] ,
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
[de minderjarige1] heeft een andere vader dan [de minderjarige2] . De vader van [de minderjarige1] is niet in beeld.
3.2
Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij (tussen)beschikking van 10 februari 2022 tot 15 februari 2023.
3.3
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, [de minderjarige1] onder toezicht gesteld tot 15 februari 2022, welke termijn laatstelijk is verlengd bij genoemde (tussen)beschikking van 10 februari 2022 tot 15 februari 2023.
3.4
Beide kinderen zijn op 25 augustus 2021 met spoed uithuisgeplaatst. Bij beschikking van 9 september 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging nadien steeds is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
De moeder is met het niet eens met deze beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en daarmee de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te heffen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Zowel door de moeder als door de GI is de komende tijd veel werk te verrichten. Voor [de minderjarige2] geldt dat de omgang met haar vader eerst recent opgestart is, maar onder regie van de GI nog nadere invulling zal krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat zowel de traumatherapie voor [de minderjarige1] als het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder eind oktober beginnen. Zoals de kinderrechter in de bestreden beschikking reeds heeft aangegeven zijn de behandelingen van de kinderen en het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder van belang om te kunnen vaststellen wat de kinderen en de moeder nodig hebben om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien. Nu deze duidelijkheid er nog niet is kan van thuisplaatsing geen sprake zijn, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 juni 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 8 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.