ECLI:NL:GHARL:2022:9651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.309.450
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.450
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527281)
beschikking van 10 november 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
locatie Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 13 april 2022;
  • het verweerschrift met productie;
  • een brief van de GI van 11 juli 2022;
  • een brief van de GI van 4 oktober 2022 en
  • het rapport van de bijzondere curator van 24 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022. Daarbij is ook het hoger beroep van de moeder behandeld in de zaak met zaaknummer 200.309.459 (de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] ).
Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Ook was aanwezig mevrouw [naam1 ] . Zij is door het hof bij beschikking van 23 juni 2022 benoemd tot bijzondere curator in de zaak met zaaknummer 200.309.460 en heeft op 24 september 2022 schriftelijk gerapporteerd.

3.De feiten

3.1
De moeder is de ouder van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2015 in [woonplaats1] .
[de minderjarige] is de jongste dochter van de moeder.
3.2
[de minderjarige] is op 13 augustus 2015 onder toezicht gesteld van Stichting Samen Veilig. Ook is er toen een (aanvankelijk voorlopige) machtiging tot uithuisplaatsing verleend en is [de minderjarige] uit huis geplaatst in een pleeggezin. Van juni 2016 tot september 2016 zijn de moeder en [de minderjarige] samen in gezinsbehandeling geweest bij [naam2] . [de minderjarige] is aansluitend met de moeder samen in [woonplaats1] gaan wonen.
3.3
[de minderjarige] staat sinds november 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 13 mei 2022.
3.5
De kinderrechter heeft op 5 juni 2019 een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. Vervolgens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend en deze is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 13 mei 2022.
3.7
[de minderjarige] woont sinds juli 2020 in een gezinshuis in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking van 18 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd, de GI benoemd tot voogd van [de minderjarige] en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is in met een grief in hoger beroep gegaan tegen de bestreden beschikking. De grief ziet op de gezagsbeëindiging. De moeder verzoekt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking van 18 januari 2022 te vernietigen en, subsidiair, te bepalen dat een bijzondere curator wordt benoemd voor [de minderjarige] .
4.3
De raad voert verweer in hoger beroep. De raad vraagt het hof om de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking van 18 januari 2022 te bekrachtigen.
4.4
In de tussenbeschikking van 23 juni 2022 met zaaknummer 200.309.460 heeft het hof een bijzondere curator benoemd. In haar rapport van 24 september 2022 heeft de bijzondere curator ook advies gegeven over de woonplek van [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt (artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.2
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
De moeder stelt dat de GI tijdens de ondertoezichtstelling onvoldoende heeft gewerkt aan de thuisplaatsing van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof staat echter vast dat de GI wel voldoende heeft gewerkt aan thuisplaatsing. Voorop staat dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is dat meer van haar opvoeder(s) vraagt dan andere kinderen. Zij is aanvankelijk kort na haar geboorte uithuisgeplaatst, maar vervolgens samen met de moeder opgenomen geweest in een gezinskliniek van [naam2] . In september 2016 heeft de GI [de minderjarige] weer thuisgeplaatst en ambulante hulpverlening ingezet. Vervolgens bleek dat de opvoedsituatie, ondanks de hulpverlening (o.a. PPG/Hechter van Youké, Altrecht, Lister, psychiater), bij de moeder onvoldoende verbeterde om [de minderjarige] veilig thuis te laten wonen. Hulpverlening kwam niet of moeizaam tot stand doordat moeder weinig vertrouwen in de hulpverlening had of afspraken niet nakwam. Het lukte de moeder niet om op een constructieve manier gebruik te maken van de geboden hulpverlening. In september 2019 is [de minderjarige] daarom opnieuw uithuisgeplaatst. [de minderjarige] had op dat moment een verstoord dag- en nachtritme en deed zorgwekkende uitspraken.
Gebleken is dat de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek [de minderjarige] niet kan bieden wat zij nodig heeft. Dit betekent dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd zou worden als zij bij de moeder zou wonen.
5.4
Het hof acht verder van belang dat de raad in het raadsonderzoek de conclusie heeft getrokken dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Daarbij heeft de raad onder andere de door [naam3] afgenomen beoordelingsboog, betrokken. Ook de bijzondere curator schrijft in haar rapport dat [de minderjarige] het beste in het gezinshuis, waar ze al sinds 2020 woont, kan blijven wonen. [de minderjarige] voelt zich thuis in het gezinshuis en wil daar graag blijven. Zij ontwikkelt zich daar goed doordat de gezinshuisouders [de minderjarige] de structuur geven die zij nodig heeft. Volgens de bijzondere curator is het onverantwoord om [de minderjarige] nu nog eens te verplaatsen, vanwege haar hechtingsproblematiek en de verschillende verplaatsingen in het verleden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat ook zij ‘ergens wel weet’ dat [de minderjarige] ’s perspectief niet meer bij de moeder ligt. Zij begrijpt het, maar blijft het moeilijk vinden om het ook te accepteren.
5.5
Nu [de minderjarige] niet meer bij de moeder zal gaan wonen, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet bedoeld om voort te duren wanneer duidelijk is dat het [de minderjarige] niet meer naar huis gaat. De jaarlijkse verlengingen veroorzaken spanningen en onduidelijkheid bij [de minderjarige] . Dat is voor [de minderjarige] onnodig belastend en daarmee niet in haar belang. Voor [de minderjarige] is de aanvaardbare termijn waarbinnen voor haar onduidelijkheid over haar woon- en opvoedsituatie bestaat inmiddels verstreken. Door het gezag van de moeder te beëindigen, is het voor [de minderjarige] duidelijk dat zij verder zal opgroeien in het gezinshuis. Het hof hoopt dat [de minderjarige] hierdoor meer rust zal ervaren en dat dit haar verdere ontwikkeling ten goede zal komen.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de GI heeft benoemd tot voogd van [de minderjarige] . De moeder heeft geen specifieke bezwaren geuit tegen de benoeming van de GI tot voogd. Het hof ziet ook geen aanwijzingen dat de GI geen geschikte voogd zou zijn.
5.7
Tot slot merkt het hof op dat de moeder ook na de gezagsbeëindiging voor altijd de moeder van [de minderjarige] blijft. Het hof vindt, net als de raad, dat de moeder een grotere rol in het leven van [de minderjarige] moet gaan spelen in de toekomst. Dit licht het hof verder toe in de beschikking met zaaknummer 200.309.459 en 200.309.460.
5.8
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier, en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.