ECLI:NL:GHARL:2022:9700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.315.644/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en verlenging van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2010, en de verlenging van hun ondertoezichtstelling. De ouders van de kinderen zijn in 2014 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag. Sinds 28 mei 2020 staan de kinderen onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De kinderen zijn op 18 augustus 2020 met spoed uit huis geplaatst en wonen sindsdien in een gezinshuis. De kinderrechter heeft op 19 en 25 mei 2022 besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 28 mei 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 28 februari 2023. De moeder is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld, met het verzoek om de kinderen weer bij haar te laten wonen en om een onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de thuissituatie van de moeder. De GI heeft een gezinsonderzoek laten uitvoeren door Vitree, dat concludeerde dat het perspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt. De moeder betwist deze conclusie en het hof is van mening dat het onderzoek van Vitree niet voldoende is om deze vergaande conclusie te dragen. Het hof oordeelt dat er meer onderzoek nodig is naar de situatie van de moeder en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te verlengen, maar wijst het verzoek van de moeder voor een NIFP-onderzoek af, omdat dit niet tot een beslissing in deze zaak kan leiden. Het hof benadrukt dat de GI verder onderzoek moet doen naar het perspectief van de kinderen, voordat er een beslissing kan worden genomen over hun terugplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.644
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 536932 en 536942)
beschikking van 10 november 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt (in Lelystad).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
(in Amsterdam),
verder te noemen de GI,
(2)
[de vader](de vader),
woonplaats: [woonplaats2] ,
(3)
de gezinshuisouders
van gezinshuis ‘ [naam1] ’ van [naam2] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010.

2.Belangrijke informatie

2.1.
De ouders zijn in 2014 gescheiden. Zij hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen nemen.
2.2.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 28 mei 2020 onder toezicht. Sinds 27 augustus 2020 wordt de ondertoezichtstelling uitgevoerd door de GI . De ondertoezichtstelling is steeds verlengd.
2.3.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 18 augustus 2020 met spoed uit huis geplaatst. Zij wonen sinds 28 september 2020 in het gezinshuis ‘ [naam1] ’ van [naam2] .

3.De beslissing van de kinderrechter

3.1.
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 19 mei 2022 en 25 mei 2022 op verzoek van de GI een beslissing genomen.
3.2.
De kinderrechter heeft – zo begrijpt het hof – op 19 mei 2022 beslist dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt verlengd tot 28 mei 2023. De kinderrechter heeft op 25 mei 2022 beslist dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis moeten blijven wonen (de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd) tot 28 februari 2023. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Er kan daarom uitvoering worden gegeven aan de beslissingen van de kinderrechter, ook al is er hoger beroep ingesteld en heeft het hof nog geen beslissing genomen.

4.Het hoger beroep

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 25 mei 2022 over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij heeft daarom hoger beroep ingesteld. Zij wil dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer bij haar thuis komen wonen en vindt dat het hof het verzoek van de GI over het verlengen van de uithuisplaatsing alsnog moet afwijzen.
De moeder wil verder dat er een onderzoek wordt gedaan om te kijken of de kinderen weer thuis kunnen wonen (artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
4.2.
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder en heeft verweer gevoerd. Zij vindt dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van 24 augustus 2022 met bijlagen;
  • het journaalbericht namens de moeder van 20 september 2022 met bijlage(n);
  • het verweerschrift van de GI;
  • de brief van de raad voor de kinderbescherming van 4 oktober 2022.
5.2.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben op 26 september 2022 in hun brieven aan het hof geschreven wat zij van de zaak vinden.
5.3.
De zitting bij het hof was op 18 oktober 2022.
Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam3] en [naam4] namens de GI;
  • de vader.

6.De redenen voor de beslissing

6.1.
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
6.2.
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.3.
Vaststaat dat er veel zorgen zijn over de situatie van de ouders. Het lukt de ouders niet om op een normale manier met elkaar te praten over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hier veel last van. Dit gaat zo ver dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onwaarheden vertellen tegen de ene ouder over de andere ouder. De manier waarop de ouders hiermee omgaan heeft tot gevolg dat de situatie tussen de ouders alleen maar verder verslechtert. In de afgelopen jaren zijn meerdere hulpverleningstrajecten ingezet, maar dit heeft niet tot een verbetering van de communicatie geleid. Tijdens de zitting bij het hof hebben de ouders verklaard dat zij bereid zijn om parallel ouderschap tot stand te brengen. Ook de GI vindt parallel ouderschap een goed streven. Het hof vindt dit een positieve ontwikkeling, maar dit betekent niet dat de problemen in de onderlinge communicatie meteen verdwenen zijn. De zorgen hierover zijn op dit moment nog steeds aanwezig. Daarnaast hebben ook de grote zorgen over de thuissituatie van de moeder tot een uithuisplaatsing van de kinderen geleid.
6.4.
Om duidelijk te krijgen wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nodig hebben, heeft de GI een gezinsonderzoek laten uitvoeren door Vitree. Vitree heeft dit onderzoek in december 2021 afgerond en geadviseerd de kinderen te laten opgroeien binnen de neutrale setting van het gezinshuis zodat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van hieruit zo onbelemmerd mogelijk contact kunnen hebben met beide ouders. Volgens Vitree kan toegewerkt worden naar een weekendregeling waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om het weekend en tijdens vakanties bij de moeder verblijven. Gezien deze uitkomsten is de GI van mening dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis ligt.
6.5.
De moeder is het vooral niet eens met dit besluit van de GI over het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof kan de moeder hierin volgen. Net als de moeder constateert het hof dat tijdens het gezinsonderzoek van Vitree slechts twee keer is geobserveerd tijdens begeleide omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen en dat deze omgangsmomenten niet in de thuissituatie van de moeder plaatsvonden. Daarnaast heeft Vitree niet gesproken met de behandelaar van de moeder bij de GGZ. Daarbij komt dat niet is gekeken naar de situatie van de moeder op dit moment. Gebleken is namelijk dat de moeder zich de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld. Zo heeft zij geen relatie meer met haar ex-partner. Over deze ex-partner waren grote zorgen vanwege zijn alcoholproblemen. Op dit moment heeft de moeder een nieuwe partner en over deze partner heeft de GI geen negatieve berichten. Daarnaast was de staat van de woning van de moeder een reden tot zorg. De woning was erg vies en rommelig, maar inmiddels heeft de moeder haar woning opgeruimd en houdt zij de woning schoon. Dit heeft de gezinsvoogd tijdens de zitting bevestigd.
Verder waren er zorgen over de belastbaarheid van de moeder. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben ieder hun eigen problemen en dit vraagt veel van de ouders in de opvoeding. Het is de vraag of de moeder deze extra belasting aankan. Naar het oordeel van het hof is hier op dit moment te weinig zicht op. De omgangsregeling is uitgebreid naar een onbegeleide omgang van eenmaal in de veertien dagen, waarbij [de minderjarige2] en [de minderjarige1] de ene keer bij de moeder blijven overnachten en de andere keer een dag bij de moeder verblijven. Doordat de omgang in het weekend plaatsvindt, kan er geen hulpverlening bij de omgang aanwezig zijn, waardoor er weinig zicht is op het verloop van deze omgang en de moeder niet de nodige ondersteuning krijgt. Wel is gebleken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na de omgang met de moeder enkele dagen problematisch gedrag in het gezinshuis laten zien. Zij zijn dan onrustig en luisteren slecht. Het is niet duidelijk wat de oorzaak is van dit gedrag. Daarbij heeft de GI wel opgemerkt dat de kinderen dit gedrag niet laten zien wanneer zij omgang met de vader hebben gehad.
Ten slotte waren er zorgen over de houding van de moeder tegenover de hulpverlening. Op het moment van de uithuisplaatsing van de kinderen werkte de moeder niet goed samen met de hulpverlening, waardoor niet goed gewerkt kon worden aan de doelen. De moeder zegt hierover dat zij het lastig vindt om de samenwerking aan te gaan door de vele wisselingen van gezinsvoogden en doordat de overdracht tussen deze gezinsvoogden niet goed is gegaan. Dat er veel wisselingen in gezinsvoogden hebben plaatsgevonden, wordt door de GI erkend. De moeder heeft sinds kort wéér een nieuwe gezinsvoogd. Het hof vindt deze wisselingen uitermate ongelukkig, met name nu deze wisselingen tot vertraging in de hulpverlening hebben geleid. Daarom moet nu worden gewerkt aan een goede samenwerking tussen de gezinsvoogd en de moeder en van de GI mag worden verwacht dat zij zich daarvoor inspant. Of de moeder in de toekomst wel goed kan samenwerken met de gezinsvoogd en andere hulpverleners, zal moeten blijken. Daarbij is wel van belang dat de moeder een traject bij de GGZ positief heeft afgerond.
6.6.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het onderzoek van Vitree niet de vergaande conclusie kan dragen dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis ligt. Het hof is daarom van oordeel dat de GI te vroeg tot de conclusie is gekomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer terug kunnen naar de moeder. Daarvoor is eerst uitgebreid en gedegen onderzoek nodig, waarbij de laatste ontwikkelingen van de moeder worden meegenomen. Op die manier moet de GI zicht krijgen op de mogelijkheden van de moeder. De moeder is in het verleden wel onderzocht, maar de resultaten van dat onderzoek zijn niet bij de huidige gezinsvoogd bekend. Onduidelijk is of dit door de moeder komt of door de vele wisselingen van de gezinsvoogden. De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting in ieder geval toegezegd de onderzoeksresultaten na afloop van de zitting aan de huidige gezinsvoogd te zullen geven. Verder heeft de moeder zich aangemeld voor een nieuw onderzoek. Daarvoor staat zij inmiddels op de wachtlijst. Indien de GI van de moeder verwacht dat zij zelf verder actie onderneemt, gaat het hof ervan uit dat de gezinsvoogd de moeder daarbij zal ondersteunen.
In het onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet ook worden gekeken naar de oorzaak van het gedrag van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na afloop van de omgang met de moeder. Door de GI wordt genoemd dat dit mogelijk komt doordat bij de moeder minder regels gelden, maar het is niet uitgesloten dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] veel moeite hebben met de terugkeer naar het gezinshuis omdat zij liever bij de moeder willen blijven. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verklaren namelijk steeds weer én heel duidelijk dat zij bij de moeder willen wonen. Ook kan de huidige omgangsregeling eraan bijdragen dat de kinderen de omgang als een feestje ervaren en om die reden het gevoel hebben dat er bij moeder minder regels gelden.
Het hof vindt het belangrijk dat er een uitbreiding van de omgang komt, zodat de GI meer zicht krijgt op de mogelijkheden van de moeder en goed kan kijken naar de reactie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het voorstel van de GI om de omgang terug te brengen naar één keer in de maand vindt het hof op dit moment dan ook niet passend.
6.7.
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (in ieder geval voorlopig) in het gezinshuis moeten blijven wonen. Naast de positieve ontwikkelingen van de moeder zijn er, zoals hiervoor genoemd, nog de nodige zorgen over het gedrag van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na afloop van de omgang en is er nog weinig zicht op de mogelijkheden van de moeder op dit moment. Hierdoor oordeelt het hof dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is dat zij in het gezinshuis blijven wonen.
Overigens heeft de moeder tijdens de zitting laten weten dat zij het voor de kinderen beter vindt wanneer zij dit schooljaar op hun huidige school afmaken. Zij begrijpt dat de kinderen niet van de ene op de andere dag weer bij haar kunnen worden geplaatst. Al met al vindt het hof dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom in stand laten (bekrachtigen).
het NIFP-onderzoek
6.8.
De moeder verzoekt verder nog een onderzoek door tussenkomst van het NIFP naar de vraag of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer thuis kunnen wonen (artikel 810a lid 2 Rv). In zaken over (onder andere) de ondertoezichtstelling van kinderen kan de rechter op verzoek van een ouder een deskundige benoemen. Het verzoek van de ouder moet voldoende concreet en ter zake dienend zijn. Verder moet het verzoek feiten en omstandigheden bevatten die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige. De rechter zal dan in beginsel het verzoek moeten toewijzen, tenzij het belang van het kind zich hiertegen verzet.
6.9.
Het hof wijst het verzoek van de moeder af omdat het verzoek niet tot een beslissing in deze zaak kan leiden. De moeder is het vooral niet eens met het besluit van de GI dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis ligt en daarom wil zij een NIFP-onderzoek. Het besluit van de GI is gebaseerd op het gezinsonderzoek van Vitree. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, acht het hof het onderzoek van Vitree onvoldoende om daaruit deze conclusie te kunnen trekken. Het hof vindt daarvoor verder onderzoek noodzakelijk. De GI zal dit onderzoek in gang moeten zetten. Pas wanneer er een gedegen onderzoek naar het perspectief van de kinderen heeft plaatsgevonden, kan een onderzoek door tussenkomst van het NIFP eventueel aan de orde komen. In deze zaak moet het hof beoordelen of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 28 februari 2023 in het gezinshuis moeten blijven wonen. Verder onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] staat hier los van zodat een uitkomst van een NIFP-onderzoek voor een beslissing in deze zaak niet van belang is. Het hof zal daarom dit verzoek van de moeder afwijzen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 mei 2022, voor zover de moeder daarover een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en C. Coster, in samenwerking met de griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022.