In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2010, en de verlenging van hun ondertoezichtstelling. De ouders van de kinderen zijn in 2014 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag. Sinds 28 mei 2020 staan de kinderen onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De kinderen zijn op 18 augustus 2020 met spoed uit huis geplaatst en wonen sindsdien in een gezinshuis. De kinderrechter heeft op 19 en 25 mei 2022 besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 28 mei 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 28 februari 2023. De moeder is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld, met het verzoek om de kinderen weer bij haar te laten wonen en om een onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing.
Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de thuissituatie van de moeder. De GI heeft een gezinsonderzoek laten uitvoeren door Vitree, dat concludeerde dat het perspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt. De moeder betwist deze conclusie en het hof is van mening dat het onderzoek van Vitree niet voldoende is om deze vergaande conclusie te dragen. Het hof oordeelt dat er meer onderzoek nodig is naar de situatie van de moeder en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen.
Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te verlengen, maar wijst het verzoek van de moeder voor een NIFP-onderzoek af, omdat dit niet tot een beslissing in deze zaak kan leiden. Het hof benadrukt dat de GI verder onderzoek moet doen naar het perspectief van de kinderen, voordat er een beslissing kan worden genomen over hun terugplaatsing.