Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. E.J. Luursema,
wonende te [woonplaats2] ,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
in hoger beroep derde als partij op de voet van artikel 118 Rv., daartoe opgeroepen door [appellante] ,
hierna: [naam1] ,
in hoger beroep niet in rechte verschenen,
1.[geïntimeerde1] ,wonende te [woonplaats3] ,hierna: [geïntimeerde1] ,2. [geïntimeerde2] ,wonende te [woonplaats4] ,hierna: [geïntimeerde2] ,3. [geïntimeerde3] ,wonende te [woonplaats5] ,hierna: [geïntimeerde3] ,4. [geïntimeerde4] ,wonende te [woonplaats6] ,hierna: [geïntimeerde4] ,geïntimeerden,bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] ,advocaat: mr. A. Arslan,
wonende te [woonplaats7] ,
derde als partij op de voet van artikel 118 Rv., daartoe opgeroepen door [geïntimeerden] ,
hierna: [naam2] ,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 22 mei 2019 tussen partijen heeft uitgesproken.
- het exploot van 22 december 2020 waarin [geïntimeerden] [naam2] hebben opgeroepen op de voet van artikel 118 Rv,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte van [appellante] , met bijgevoegd het exploot van 7 februari 2021 waarin zij [naam1] op de voet van artikel 118 Rv heeft opgeroepen,
- het tussenarrest van 20 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte indiening producties van [appellante] ,
2.De kern van de zaak
Zij zijn zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is, dat het eindvonnis van 22 mei 2019 wordt vernietigd en dat de beslagen worden opgeheven.
3.De vaststaande feiten
[naam3] is overleden [in] 2014. [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [naam2] zijn de kinderen van [naam3] en tevens zijn erfgenamen.
3.7 Op 1 maart 2011 is erflaatster opgenomen in het verpleegtehuis [naam6] in [woonplaats5] . Daarvoor woonde zij in de serviceflat [naam7] in [plaats1] . Erflaatster is overleden [in] 2013.
4.4. Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] dat bewijs niet hebben geleverd. Daarbij worden in het bijzonder de volgende omstandigheden, bezien in hun verband en samenhang in aanmerking genomen:
- er zijn bij leven van erflaatster geen medische (test)onderzoeken bij haar verricht om de aard en ernst van haar stoornis op objectieve wijze vast te stellen. Er zijn dus geen onderzoeksresultaten voorhanden waaruit kan blijken in welke mate op 2 maart 2009 de cognitieve vermogens van erflaatster waren aangetast door haar stoornis;
- dhr. [naam8] heeft als getuige verklaard dat hij het moeilijk vindt om te zeggen of erflaatster in die tijd in staat was om haar wil te bepalen, bijvoorbeeld in een testament. Hij heeft in dat verband verklaard: “In gevallen van dementie kan bij een goede uitleg wel enig besef zijn (..)”. Wel twijfelt hij of erflaatster kon overzien wat de keuzes voor haar zouden betekenen;
- notaris Heeres heeft in een overgelegde schriftelijke verklaring meegedeeld dat zij twee gesprekken heeft gevoerd met erflaatster en dat erflaatster in die gesprekken in heldere en in duidelijke bewoordingen heeft aangegeven wat ze juist wel en juist niet wilde regelen in haar testament. Daarbij heeft de notaris opgemerkt dat het een niet complex testament betrof en dat zij ervan overtuigd is dat erflaatster de gevolgen helemaal heeft overzien;
- in een klachtprocedure die [geïntimeerden] tegen notaris Heeres hebben gevoerd is de klacht tegen de notaris door zowel de tuchtkamer als in hoger beroep door het gerechtshof te Amsterdam ongegrond verklaard. In zijn uitspraak overweegt het hof onder meer:
(…);
Als getuige heeft hij verklaard dat hij geen twijfel heeft over de diagnose progressieve dementie, hetgeen hij baseert “op het dossier van de huisarts, de dagrapportages die ik heb bestudeerd van 2009 tot eind 2010, en de CIZ-indicaties”.
[geïntimeerden] hebben echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [appellante] en/of [naam1] erflaatster hebben bewogen tot het wijzigen van haar testament door haar met enig nadeel in haar persoon of goed te bedreigen. [geïntimeerden] hebben zich wel beroepen op verklaringen van personen uit de omgeving van erflaatster, die inhouden dat zij bang zou zijn voor [appellante] en/of [naam1] , maar de bedoelde verklaringen vermelden geen concreet waargenomen gedragingen van [appellante] en/of [naam1] die een bedreiging in voormelde zin inhouden. Laat staan bedreigingen die verband zouden houden met of geleid zouden hebben tot de wijziging van het testament op 2 maart 2009.
Ook hiervoor geldt dat [geïntimeerden] geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd waaruit bedrog kan worden afgeleid. Dus ook geen bedrog in verband met de wijziging van het testament door erflaatster.
4.17 De door de rechtbank afgewezen (reconventionele) vordering van [appellante] om [geïntimeerden] te veroordelen tot opheffing van de door hen gelegde conservatoire beslagen zal alsnog worden toegewezen. Weliswaar heeft [appellante] niet expliciet een grief gericht tegen de afwijzing van die vordering, maar haar bezwaar daartegen ligt voldoende kenbaar besloten in haar vordering tot vernietiging van dat vonnis en tot toewijzing van wat zij bij de rechtbank had gevorderd.
Op grond van artikel 705 Rv dient een conservatoir beslag te worden opgeheven, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering of van het onnodige van het beslag. De vorderingen die aan de gelegde beslagen ten grondslag zijn gelegd, worden in dit hoger beroep afgewezen. Zolang tegen deze uitspraak nog een rechtsmiddel openstaat volgt daaruit echter nog niet dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van die vorderingen. Het komt daarom aan op een belangenafweging. Dat [appellante] belang heeft bij haar vordering tot opheffing van het beslag op haar woning en bankrekeningen (en ook die van [naam1] ) spreekt daarbij voor zichzelf. De omstandigheid dat reeds uitspraak is gedaan dient bij die afweging van belangen wel betrokken te worden, maar de kans dat een rechtsmiddel tegen deze uitspraak slaagt dient daarbij buiten beschouwing te blijven [1] . Die afweging van de belangen valt in dit geval uit in het voordeel van [appellante] . Daarbij weegt mee dat in de eerdere procedure van [naam9] en notaris Harmsma tegen [appellante] en [naam1] ook al beslag is gelegd op hun woningen. Na het verlies van die procedure door [naam9] en Harmsma is dat beslag opgeheven, maar daarna is door [geïntimeerden] opnieuw daarop beslag gelegd voor een eenzelfde vordering, die nu opnieuw wordt afgewezen. Door deze opeenvolging van procedures zijn [appellante] en [naam1] onevenredig lang geconfronteerd geweest met een beslag op hun onroerende zaken.
[geïntimeerden] zullen daarom worden veroordeeld tot opheffing van het gelegde beslag zoals in het dictum nader wordt bepaald.
4.19 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel de kosten van de procedure van de rechtbank als de kosten van het hoger beroep. Daarbij zullen voor wat betreft de procedure bij de rechtbank geen proceskosten worden toegerekend aan de procedure in reconventie, nu de vordering tot opheffing van het beslag in die procedure slechts een sequeel (juridisch gevolg) was van het verweer van [appellante] en [naam1] tegen de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie.
5.De beslissing
- wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
- veroordeelt [geïntimeerden] binnen twee weken na de betekening van dit arrest tot opheffing van de door hen gelegde conservatoire beslagen onder de Coöperatieve Rabobank Sneek-Zuidwest Friesland U.A. te Sneek en de ING Bank N.V. te Amsterdam, alsmede op de onroerende zaken aan de [adres1] te [woonplaats1] en de [adres2] te [woonplaats2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerden] daarmee in gebreke blijven, met maximering van het aan dwangsommen te verbeuren bedrag tot