ECLI:NL:GHARL:2022:9849

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.291.307/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restant afwikkeling vermogensrechtelijke gevolgen ontbinding huwelijk

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van het huwelijk tussen de vrouw en de man. Het huwelijk is in 2016 ontbonden en partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin echter geen concrete afspraken zijn gemaakt over de kwesties die nu aan de orde zijn. De man heeft bij de rechtbank gevorderd dat de vrouw € 353,53 betaalt voor de waterschapsbelasting die hij heeft betaald voor de gezamenlijke woning. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, waarbij zij terugbetaling van de helft van de lening bij [naam1] heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering van de man gedeeltelijk toegewezen en de vordering van de vrouw afgewezen.

In hoger beroep heeft de vrouw de afwijzing van haar vordering bestreden en de man heeft verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de lening bij [naam1] is gebruikt voor de aanschaf van huishoudelijke apparatuur tijdens het huwelijk. Het hof oordeelt dat de vrouw de schuld is aangegaan, maar dat de helft van de openstaande schuld op de peildatum voor rekening van de man dient te komen. Wat betreft de vordering van de man tot betaling van de waterschapsbelasting, oordeelt het hof dat de rechtbank hierin terecht heeft beslist. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de afwijzing van de vordering van de vrouw betreft en bekrachtigt de veroordeling van de vrouw tot betaling van € 60,23 aan de man. De kosten worden gecompenseerd, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.291.307/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 191282
arrest van 15 november 2022
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie,
hierna de vrouw te noemen,
vertegenwoordigd door mr. M. Helmantel,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie/verweerder in reconventie,
hierna de man te noemen,
aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. J. Klopstra, die zich later heeft onttrokken.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het (tussen)arrest van 5 oktober 2021 heeft op 1 juli 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn namens de vrouw nog stukken overgelegd bij het op 14 juni 2022 gedateerde H12 formulier. Deze stukken zijn toegevoegd aan het dossier, evenals het verslag van de mondelinge behandeling (het proces-verbaal). Aan de hand van het dossier is vervolgens arrest gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding. Partijen hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant. In dit convenant zijn geen concrete afspraken opgenomen met betrekking tot de in dit geding aan de orde zijnde kwesties, te weten een lening van de vrouw bij [naam1] respectievelijk de waterschapsbelasting vanaf het moment dat de vrouw alleen de voormalige echtelijke woning bewoont.
2.2
De man heeft (voor zover hier van belang) in conventie bij de rechtbank gevorderd de vrouw te veroordelen tot betaling van € 353,53 betreffende de door hem betaalde waterschapsbelasting voor de toenmalige gezamenlijke woning van partijen.
2.3
De vrouw heeft verweer gevoerd bij de rechtbank en een tegenvordering ingesteld, waarbij zij heeft gevorderd dat de man de helft van de door de vrouw betaalde en nog te betalen bedragen met betrekking tot de lening van partijen bij [naam1] dient terug te betalen aan de vrouw.
2.4
De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – bij vonnis van 22 april 2020 de vordering van de man tot een bedrag van € 60,23 toegewezen en voor het overige afgewezen. Verder heeft de rechtbank de vordering van de vrouw betreffende de lening bij [naam1] afgewezen.
2.5
In hoger beroep wil de vrouw dat de vordering van de man met betrekking tot de waterschapsbelasting alsnog wordt afgewezen en dat haar vordering met betrekking tot de lening bij [naam1] alsnog wordt toegewezen.
2.6
De man heeft verweer gevoerd en vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen, die in stand moet blijven.

3.Het oordeel van het hof

Lening [naam1]
3.1
Uit de stukken en de toelichting van de vrouw daarop bij de mondelinge behandeling maakt het hof op dat de lening bij [naam1] is gebruikt voor de aanschaf tijdens het huwelijk van partijen van een afwasmachine, een koelkast en een televisie ten behoeve van de toen nog bestaande gemeenschappelijke huishouding. Het hof constateert dat de vrouw de schuld is aangegaan en dat de schuld twee dagen voor de peildatum (23 oktober 2015) € 889,05 bedroeg. Het hof leidt uit de rekeningoverzichten af dat de schuld ook op de peildatum € 889,05 bedroeg, omdat er tussen 21 oktober 2015 en 2 november 2015 geen betalingen zijn gedaan.
3.2
Het hof zal aan de stelling van de man dat in het kader van de verdeling de vrouw het witgoed heeft behouden zodat daarom de schuld voor haar rekening dient te komen, voorbijgaan omdat de vrouw op de zitting bij het hof onweersproken heeft gesteld dat de man veel dure spullen (waaronder gereedschap) in het kader van de verdeling heeft ontvangen. Gelet op die omstandigheid is het hof van oordeel dat – ondanks dat de lening bij [naam1] op naam van de vrouw is afgesloten – de helft van de openstaande schuld ter zake van die lening op de peildatum voor rekening dient te komen van de man.
De vordering van de man ad € 60,23
3.3
Het hof is van oordeel dat het feit dat de vrouw het niet fair vindt dat zij veroordeeld is tot betaling aan de man van € 60,23 ter zake waterschapsbelasting en haar stelling dat de man zelf ook geen uitvoering heeft gegeven aan de afspraken in het convenant, geen juridische grondslag vormt voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Weliswaar heeft de advocaat van de vrouw op de zitting nog een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid, maar naar het oordeel van het hof heeft zij in de stukken daartoe onvoldoende gesteld, zodat het hof aan dit beroep zal voorbijgaan.
Conclusie
3.4
Het hoger beroep slaagt deels. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen voor zover dat ziet op de afwijzing van de vordering van de vrouw met betrekking tot de lening bij [naam1] en bekrachtigen zover het ziet op de veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van het bedrag van € 60,23.
3.6
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
3.7
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022 voor zover dit het de in het dictum onder 5.6 van het vonnis opgenomen beslissing betreft;
4.2
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022, voor zover het de afwijzing van de vordering van de vrouw betreffende de lening bij [naam1] betreft, en bepaalt dat de man ter zake van de lening bij [naam1] aan de vrouw de helft van € 899,05, dat wil zeggen: € 449,53 dient te voldoen;
4.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, L. van Dijk en M. Weissink, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.