In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vennootschap (hierna: belanghebbende) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 14 februari 2017 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd aan belanghebbende over het verlengde boekjaar van 8 juli 2010 tot en met 31 december 2011. De Inspecteur had de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, maar de boete verminderd. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraken, waarbij de rechtbank de boete gegrond verklaarde en deze vernietigde, maar de navorderingsaanslag en heffingsrente ongegrond verklaarde.
Belanghebbende ging in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de rechtbank enkel ten aanzien van de boete vernietigde. Vervolgens heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 8 april 2022 het beroep gegrond verklaarde en de zaak verwees naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 21 november 2023 hebben partijen een compromis bereikt. Ze kwamen overeen dat de boete moet worden vernietigd en dat de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 5.750 moet vergoeden. Dit bedrag dekt zowel de proceskosten als de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden door de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het Hof heeft deze beslissing bevestigd en de uitspraak van de rechtbank en de Inspecteur vernietigd voor wat betreft de boetebeschikking.