ECLI:NL:GHARL:2023:10236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.329.634
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met kinderen en uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar kinderen naar België. De moeder, die de hoofdverzorger is, heeft zonder toestemming van de vader met de kinderen in België gewoond. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, waarin de verzoeken van de ouders over de verhuizing en de hoofdverblijfplaats zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende zwaarwegende redenen heeft aangevoerd voor haar verhuizing, en dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de moeder blijven wonen. De moeder heeft de afgelopen jaren de constante factor in het leven van de kinderen geweest, en het hof acht het belangrijk dat het contact tussen de kinderen en de vader verder wordt uitgebouwd. De verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en om uithuisplaatsing zijn afgewezen. Het hof benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de moeder de komende tijd moet laten zien dat zij het contact tussen de kinderen en de vader stimuleert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.329.634 en 200.331.424
(zaaknummers rechtbank Gelderland 417024 en 418777)
beschikking van 30 november 2023
in de zaak met nummer 200.329.634
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Almelo,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.
in de zaak met nummer 200.331.424
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht,
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen.
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Almelo,
verweerder,
verder te noemen: de raad,
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2023, 30 mei 2023 en 20 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met nummer 200.329.634
- het beroepschrift met producties van de moeder, ingekomen op 14 juli 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de vader met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Beijersbergen van Henegouwen van 29 oktober 2023 met een productie.
in de zaak met nummer 200.331.424
- het beroepschrift met producties van de vader, ingekomen op 25 augustus 2023;
- het verweerschrift van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
  • twee vertegenwoordigers van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

in beide zaken
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (van 10 februari 2021) in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019, en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019,
over wie zij samen het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
Op 13 november 2020 heeft de kinderrechter de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 13 november 2021. Op 29 oktober 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 november 2022.
3.4
Op 28 september 2021 heeft dit hof, met vernietiging op dat onderdeel van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2021, bepaald dat de GI een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vaststelt waarbij de frequentie en invulling van de regeling wordt vastgesteld onder regie van de jeugdbeschermer. Het hof heeft (in 5.7 van die beschikking) overwogen dat het hof ervan uitgaat dat wordt toegewerkt naar het tot stand brengen van een (begeleid) contact tussen de kinderen en de vader vóór 2022, voor zover het belang van (één van) de kinderen daaraan niet in de weg staat.
3.5
De moeder is in september 2022 met haar kinderen bij haar nieuwe echtgenoot in [plaats1] in België gaan wonen. De moeder heeft hiervoor geen toestemming gevraagd aan de vader en zij heeft ook geen vervangende toestemming verzocht bij de rechtbank.
Bij vonnis van 20 maart 2023 heeft de rechtbank in eerste aanleg in Antwerpen, België, de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Nederland bevolen met afgifte van de kinderen door de moeder aan de vader. De moeder is teruggekeerd en met de kinderen bij haar ouders in [woonplaats1] gaan wonen.
3.6
Bij beschikking van 2 mei 2023 heeft kinderrechter - voor zover in deze procedure van belang - het verzoek van de raad toegewezen en de kinderen (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 mei 2023 tot 2 mei 2024 en het verzoek van de raad om de kinderen uit huis te plaatsen (primair bij de vader, subsidiair in een voorziening voor pleegzorg) aangehouden.
3.7
Bij vonnis van 3 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de moeder verboden om met de kinderen vanuit Nederland naar het buitenland te reizen tot in de bodemzaak anders is beslist en is de tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 maart 2023 van de rechtbank in Antwerpen geschorst voor zover is bepaald dat de kinderen moeten worden afgegeven aan de vader totdat definitief is beslist over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om te mogen verhuizen naar België.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met nummer 200.329.634
4.1
In de hiervoor onder 1. genoemde beschikking van 30 mei 2023 is – voor zover hier van belang – het verzoek van de vader om een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij hem te verlenen afgewezen, zijn de verzoeken van de ouders over de verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de identiteitsbewijzen afgewezen en is het verzoek van de raad, tot uithuisplaatsing van kinderen, aangehouden.
4.2
De moeder komt in hoger beroep van de beschikking van 30 mei 2023 en zij verzoekt het hof om haar – bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats1] in België.
4.3
De vader voert verweer in het principaal hoger beroep en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.
De vader komt op zijn beurt in incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking van 30 mei 2023 te vernietigen ten aanzien van de punten waarvan hij in hoger beroep komt en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben, waarbij de kinderen worden uitgeschreven uit de daarvoor bestemde registers van de gemeente [de gemeente] en waarbij de moeder haar medewerking hieraan dient te verlenen, dan wel bij weigering daartoe deze beschikking in de plaats treedt.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel verzoek. Zij vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen.
in de zaak met nummer 200.331.424
4.5
In de beschikking van 20 juni 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog afgewezen.
4.6
De vader komt in hoger beroep van de beschikking van 20 juni 2023. Hij verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat de (al dan niet in geval van een afwijzing van zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen) door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt toegewezen, waarbij de machtiging geldt voor het adres van de vader, dan wel voor een neutrale plek.
4.7
De moeder voert verweer. Zij vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen.
4.8
De raad refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

in de beide zaken
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze procedure bevoegd is, omdat de kinderen ongeoorloofd door de moeder naar een andere lidstaat zijn overgebracht. De rechter van de ‘oude’ gewone verblijfplaats, te weten Nederland, blijft dan bevoegd op grond van artikel 9 Brussel II-ter.
Het hof zal net als de rechtbank bij de beoordeling van de zaak het Nederlandse recht toepassen, omdat daartegen geen grief door de ouders is gericht.
juridisch kader
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil zoals hier aan de orde is, waarbij de ouders samen met het gezag over het kind zijn belast en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.4
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als hier alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.6
Op grond van artikel 1:265b (lid 1 en lid 2) BW kan de rechter op verzoek van, onder andere, de raad een machtiging verlenen aan de GI om een kind uit huis te plaatsen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind, of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Advies/standpunt van de raad
5.7
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat de raad de wens van de moeder om te mogen verhuizen naar haar nieuwe echtgenoot in België wel begrijpt, maar dat de raad het nu te vroeg vindt voor de moeder om met de kinderen te verhuizen.
Het is ook niet in het belang van de kinderen om ze bij de vader te plaatsen, daarom refereert de raad zich in de zaak met nummer 200.331.424 (waarin de raad in eerste aanleg de verzoeker was) aan het oordeel van het hof. Er wordt op dit moment via een professioneel traject voorzichtig gewerkt aan het tot stand brengen en uitbreiden van de omgang. Een verhuizing naar [plaats1] zal nu erg veel van de kinderen vragen gelet op de reistijd en de kortdurende omgang in de opbouwende fase. Wanneer de omgang in de toekomst wordt opgebouwd naar een situatie waarbij de kinderen een heel weekend bij de vader kunnen verblijven. ontstaan wellicht meer mogelijkheden. In die situatie is de afstand van [plaats1] in België naar de vader geen grote belemmering meer en kan de hulpverlening naar België worden overgedragen. Eventueel kan de zaak voor een lange periode worden aangehouden om naar een dergelijke situatie toe te werken.
overwegingen van het hof
5.8
Het hof is van oordeel dat de beschikkingen van de rechtbank van 30 mei 2023 (voor zover de moeder hiertegen hoger beroep heeft ingesteld) en van 20 juni 2023 moeten worden bekrachtigd en legt hierna uit waarom.
hoofdverblijfplaats/uithuisplaatsing bij vader of neutrale plek
5.9
Het hof vindt het in het belang van de kinderen dat zij bij hun moeder blijven wonen. De moeder is de afgelopen jaren de hoofdverzorger van de kinderen geweest en het contact tussen de kinderen en de vader wordt op dit moment, met professionele hulp en ondersteuning, voorzichtig opgebouwd. Tijdens de zitting heeft de GI toegelicht dat ze de eerdere opbouwregeling weer heeft opgepakt, nadat die was stilgevallen toen de moeder (van september 2022 tot begin maart 2023) met de kinderen in [plaats1] woonde.
Hoewel de moeder met haar verhuizing naar [plaats1] niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld, is verder niet komen vast te staan dat de vaardigheden van de moeder niet voldoende zijn om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder is de afgelopen jaren de constante factor in het leven van de kinderen geweest en de kinderen zijn (daarom) sterk aan haar gehecht. De kinderen hebben de afgelopen jaren veel meegemaakt: tijdens het huwelijk van de vader en de moeder, door de veranderingen na de scheiding en vorig jaar door de verhuizing naar België en vervolgens de verhuizing terug naar Nederland. Het is daarom – zoals de rechtbank ook heeft overwogen – van groot belang voor de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij de moeder niet verandert. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het voor hem het belangrijkste is dat hij geregeld contact kan hebben met de kinderen.
Het hof zal daarom de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, dan wel de door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing voor zijn adres of voor een neutrale plek alsnog toe te wijzen, afwijzen.
vervangende toestemming om te verhuizen naar [plaats1]
5.1
Voor het hof is het begrijpelijk dat de moeder graag weer bij haar nieuwe echtgenoot in [plaats1] wil gaan wonen, maar een daadwerkelijke noodzaak voor de moeder om te verhuizen, ontbreekt op dit moment. Dat de moeder graag een nieuw leven in [plaats1] met haar echtgenoot, ver van de vader, wil opbouwen en dat de moeder familie heeft in de omgeving van [plaats1] , vindt het hof onvoldoende zwaarwegende redenen tegenover de belangen van de kinderen en de vader bij het opbouwen en onderhouden van hun contact op dit moment.
De moeder heeft tijdens de zitting gezegd dat zij aan alle activiteiten in het kader van de opbouw van het contact tussen de kinderen en de vader zal meewerken, maar dit geeft naar het oordeel van het hof onvoldoende zekerheid.
De moeder had haar leven na de echtscheiding vorig jaar weer enigszins op de rit. Zij beschikte over zelfstandige woonruimte om samen met de kinderen in te wonen, en met hulp van professionele ondersteuning was het contact tussen de vader en de kinderen weer voorzichtig tot stand gebracht. Er was sinds november 2020 een ondertoezichtstelling van de kinderen en er waren nog wel zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder zou gaan starten met traumatherapie, omdat zij last had van angsten en spanningen. In die prille situatie is de moeder, zonder de GI, instanties en de vader te informeren, plotseling naar België vertrokken.
Het contact tussen de vader en de kinderen is daardoor weer stilgevallen. De moeder heeft bij het maken van haar keuze om naar België te vertrekken haar eigen wensen bepalend laten zijn. Dat de moeder stelt dat de kinderen het in de België van september 20022 tot maart 2023 erg naar hun zin hadden, vindt het hof onvoldoende zwaarwegend om de situatie nu opnieuw te wijzigen en alsnog toestemming te verlenen. Daar komt bij dat de moeder op vragen van het hof heeft verklaard dat de kinderen het ook in Nederland naar hun zin hebben, en dat het goed met ze gaat. De handelwijze van de moeder maakt dat het hof er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de moeder zich nu wel voldoende zal inspannen om het contact tussen de vader en de kinderen op te bouwen.
Daar komt bij, zoals de raad ook heeft opgemerkt, dat de (opnieuw opgepakte) contacten van de kinderen met hun vader nu nog pril zijn en dat [de minderjarige1] ook nog weerstand tegen de vader voelt. Vanwege de lange reistijd acht het hof het te belastend voor de kinderen om korte contacten uit te voeren vanuit [plaats1] en dit kan ook weer nieuwe weerstand tegen het contact met de vader bij de kinderen tot gevolg hebben. Te vrezen valt dat het contact tussen de kinderen en de vader na een nieuwe verhuizing opnieuw zal stagneren.
De door moeder aangeboden ‘compensatie’ voor de vader om meer tijd met de kinderen door te brengen als de verhuizing van de moeder en de kinderen naar [plaats1] wordt toegestaan maakt de belangenafweging die het hof op dit moment moet doen niet anders.
Gelet op het bovenstaande is de verhuizing door de moeder naar het oordeel van het hof onvoldoende doordacht en voorbereid en ziet het hof nog geen aanleiding om daarvoor nu alsnog toestemming voor te geven.
Het hof ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden. Het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om te mogen verhuizen, zal worden afgewezen.
5.11
De komende tijd zal het contact tussen de vader en de kinderen verder moeten worden uitgebouwd, hierin hebben de ouders nog een behoorlijke weg met de kinderen te gaan. De moeder kan de komende tijd laten zien dat zij de kinderen daadwerkelijk stimuleert in hun contact met de vader. Verder dienen de ouders de komende tijd ook te werken aan verbetering van hun communicatie. Een eventueel nieuw verzoek van de moeder in de toekomst zal beoordeeld worden naar de omstandigheden van het gezin die dan aan de orde zijn.
5.12
Het hof zal het verzoek van de vader om te bepalen dat de kinderen worden uitgeschreven uit de daarvoor bestemde registers van de gemeente [de gemeente] en – voor zover de moeder haar medewerking niet verleent – deze beschikking daarvoor in de plaats treedt, afwijzen. De vader heeft voor toewijzing van dit verzoek geen rechtsgrond aangevoerd. Bovendien hebben beide partijen geen duidelijkheid verschaft over de vraag of de inschrijving van de moeder en de kinderen op het adres van de grootouders van moederszijde in Nederland mogelijk automatisch tot gevolg heeft dat de moeder in België is uitgeschreven in de registers.
5.13
Op grond van wat hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de ouders in beide zaken dus niet. Het hof zal beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof,
in de zaak met nummer 200.329.634
beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (de verzoeken over de verhuizing en de hoofdverblijfplaats);
in de zaak met nummer 200.331.424
beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2023;
in beide zakenwijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-en Have en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.