In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. Partijen zijn in 2000 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen en hebben op 20 december 2017 de echtscheiding uitgesproken gekregen. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerdere vonnissen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, maar partijen zijn het niet eens over de uitkomst. [appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend en verzoekt het hof om de eerdere vonnissen te vernietigen en de verdeling vast te stellen zoals hij voorstelt. [geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven ingediend en verzoekt het hof om de eerdere vonnissen deels te vernietigen en haar vorderingen te bekrachtigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij op 25 november 2022 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de rechtbank de schadevergoeding van € 14.000, die aan [geïntimeerde] is toegekend, terecht heeft vastgesteld, maar wijzigt de schadevergoeding naar € 600 per maand vanaf 1 mei 2020 totdat het appartement in Marokko aan [geïntimeerde] is geleverd. Daarnaast heeft het hof de waarde van de BMW vastgesteld op € 5.500 en de verdeling van de bankrekeningen en schulden beoordeeld. Het hof heeft de eerdere vonnissen gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van beide partijen deels toegewezen en deels afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.