In deze zaak gaat het om een tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met betrekking tot het beschermingsbewind over de goederen van verzoeker. Verzoeker, geboren in 1960, heeft op 23 december 2014 een verzoek ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland om zijn goederen onder bewind te stellen, wat is goedgekeurd op basis van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft [naam1] B.V. benoemd tot bewindvoerder. Op 17 november 2022 heeft verzoeker verzocht om het bewind op te heffen of de bewindvoerder te vervangen, maar dit verzoek is op 30 maart 2023 afgewezen.
Verzoeker is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 november 2023 heeft verzoeker aangegeven dat hij zelf zijn geldzaken wil regelen, maar de bewindvoerder is van mening dat verzoeker eerst een zelfredzaamheidstraject moet volgen. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden voor een periode van zes maanden, zodat verzoeker de kans krijgt om onder begeleiding van de bewindvoerder te laten zien dat hij in staat is om zelf voor zijn geldzaken te zorgen. Het hof heeft de bewindvoerder en de advocaat van verzoeker verzocht om vóór 21 juni 2024 schriftelijk te rapporteren over de voortgang van het zelfredzaamheidstraject. Tevens is mr. M.H.F. van Vugt benoemd tot raadsheer-commissaris om de voortgang van de procedure te monitoren.