ECLI:NL:GHARL:2023:10752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.319.164/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet na veroordeling bij verstek in een lasterzaak met betrokkenheid van een grootscheepse lastercampagne

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure na een veroordeling bij verstek. Eiser, [geopposeerde1], verdenkt gedaagde, [opposant], van betrokkenheid bij een grootscheepse lastercampagne die gericht was op het toebrengen van schade aan hem. Het hof heeft het verstekarrest van 4 oktober 2022 bekrachtigd, waarin [opposant] werd veroordeeld tot schadevergoeding aan [geopposeerden]. De achtergrond van het geschil betreft beschuldigingen van [geopposeerde1] aan [opposant] over zijn betrokkenheid bij lasterlijke uitlatingen en het opzetten van een lastercampagne, die zou zijn gefinancierd door een voormalig zakenpartner van [geopposeerde1]. Het hof heeft vastgesteld dat [opposant] zich negatief heeft uitgelaten over [geopposeerde1] en dat hij in nauwe samenwerking met [naam2] heeft gehandeld, die de lastercampagne heeft opgezet. Ondanks het verweer van [opposant] dat zijn uitlatingen niet deel uitmaakten van de lastercampagne, heeft het hof geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor zijn onrechtmatige handelen. Het hof heeft de vordering van [geopposeerde1] tegen [opposant] gegrond verklaard en de schadevergoeding toegewezen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [opposant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.319.164/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 254077)
arrest in verzet van 19 december 2023
in de zaak van

1.[geopposeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[geopposeerde1] ,
2. SolidNature B.V.,
die gevestigd is in Aalsmeer,
hierna:
SolidNature,
oorspronkelijk appellanten; in het verzet: geopposeerden,
bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geopposeerden],
advocaat: mr. R.G. Kloppenburg, die kantoor houdt in Amsterdam,
tegen
[opposant],
die woont in [woonplaats2] ,
oorspronkelijk geïntimeerde; in het verzet: opposant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[opposant],
advocaat: mr. G. Werger, die kantoor houdt in Den Haag.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van [opposant] van 3 november 2022 tegen het verstekarrest van
4 oktober 2022 [1] , met memorie van antwoord en producties;
- een akte met producties van [geopposeerden] van 4 mei 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarop door [geopposeerden] op 5 juni 2023 commentaar is geleverd;
- een memorie met producties van [opposant] van 26 september 2023;
- een antwoordmemorie van [geopposeerden] van 24 oktober 2023 met producties.

2.De achtergrond van het geschil en het bestreden arrest van het hof

2.1
[geopposeerden] verdenken [opposant] van betrokkenheid bij een grootscheepse lastercampagne die was bedoeld om [geopposeerden] schade toe te brengen. [geopposeerden] zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis waarin hun vorderingen tegen [opposant] zijn afgewezen. Ook werden daarin door [geopposeerden] gelegde beslagen opgeheven, werd de doorhaling gelast van op de woning van [opposant] gelegd beslag en werd een verbod opgelegd om nogmaals ten laste van [opposant] beslag te leggen. In het hoger beroep heeft [opposant] in eerste instantie geen verweer gevoerd. Het hof heeft hem – anders dan de rechtbank – veroordeeld tot vergoeding van door [geopposeerden] geleden schade. Daarbij is het hof ervan uitgegaan dat de voormalig zakenpartner van [geopposeerde1] , [naam1] , aan een zekere [naam2] opdracht heeft gegeven [geopposeerde1] kapot te maken. Aan [naam2] is voor dat doel naar eigen zeggen een eerste betaling gedaan van € 750.000,-, waarna [naam2] in de onderneming van [geopposeerde1] is geïnfiltreerd en een lastercampagne heeft opgetuigd die heeft geresulteerd in een gefingeerde rapportage vol beschuldigingen (het GABME-rapport), diverse zeer belastende publicaties en de voorlopige hechtenis van [geopposeerde1] . Dit alles nam een aanvang in de periode dat [naam2] voor [geopposeerde1] werkzaam was, en zette zich in de jaren daarna voort.
2.2
Het hof ging er ook vanuit dat [opposant] zich eind 2017 (in lijn met deze valse beschuldigingen) negatief over [geopposeerde1] heeft uitgelaten. Zo heeft hij gesprekken gevoerd met [naam3] , zijn leidinggevende bij ATRH, waarbij hij vertelde dat [geopposeerde1] diep in een criminele organisatie zat (wapenhandel, drugshandel en witwassen), dat [geopposeerde1] samen met zijn broer en moeder werd aangestuurd door de Iraanse geheime dienst en dat [opposant] met deze informatie naar buiten zou treden.
2.3
De vordering van [geopposeerde1] tegen [opposant] is op dit alles gebaseerd, en op de stelling dat [opposant] bij deze lastercampagne in nauwe samenwerking met [naam2] is opgetreden en daar voor betaald kreeg, zoals [naam2] ook heeft verklaard.
2.4
Bij de rechtbank ontkende [opposant] aan een lastercampagne te hebben meegewerkt en bleef hij bij zijn verdenkingen over drugs- en wapenhandel en contacten van [geopposeerde1] met de Iraanse geheime dienst. Op 4 oktober 2022 heeft het hof geoordeeld dat hij toen niet overtuigend had uitgelegd waar hij die verdenking op baseerde. Bovendien: zonder toelichting – die op dat moment ontbrak – werden de door hem geuite verdachtmakingen aan het adres van [geopposeerde1] onverenigbaar geacht met het ook vaststaande feit dat [opposant] op
19 november 2017 (kort voor het uitkomen van het lasterlijke rapport, en ook kort voor het vertrek van [naam2] ) juist [geopposeerde1] heeft gewaarschuwd voor een ‘Mega probleem’ dat [naam2] had veroorzaakt. Hij heeft [geopposeerde1] toen documenten getoond waaruit zou moeten blijken dat [naam2] een CIA-agent was die bij [geopposeerde1] een geheime missie draaide en een lastercampagne zou kunnen gaan voeren. [opposant] heeft daarvoor tot aan het arrest van
4 oktober 2022 geen begrijpelijke verklaring gegeven en heeft volstaan met de opmerking dat hij zijn werk voor [geopposeerde1] (volgens hem: onderzoek naar de handel en wandel van [naam2] ) goed heeft gedaan. Hij legde niet uit hoe zich dat verdraagt met zijn eigen overtuiging dat de inhoud van de belastende publicaties aan het adres van [geopposeerde1] juist is, en met de uitlatingen die hij over deze verdenkingen tegenover anderen heeft gedaan.
2.5
Het hof constateerde in het arrest van 4 oktober 2022 dat [geopposeerden] , anders dan [opposant] , hier wel een verklaring voor hebben gegeven die steun vindt in objectieve feiten en omstandigheden: [opposant] , die wist dat het belastende GABME-rapport snel zou worden gepubliceerd, heeft op deze manier geprobeerd het vertrouwen van [geopposeerde1] te winnen; hij heeft zijn hulp aangeboden (“Ik kan hier een veiligheidsarchitectuur zetten onder leiding van diensten, onder mijn leiding. Ga ik doen”) en heeft gevraagd om informatie over de bankrekeningen van de bedrijven van [geopposeerde1] . Die gegevens wilde hij echter niet hebben om [geopposeerde1] te beschermen; het werkelijke doel was om informatie over verhaalsobjecten te verkrijgen – net als in het GABME-rapport dat kort nadien werd verspreid.
2.6
In het arrest van 4 oktober 2022 heeft het hof hieraan toegevoegd dat de verdachtmakingen van [opposant] tegen [naam2] zich ook niet verdragen met de intensieve contacten die beiden voorafgaand aan en ook na het uitkomen van het GABME-rapport hebben onderhouden en hun pogingen de journalist [naam4] en journalisten van Quote een belastend boek respectievelijk belastende artikelen over [geopposeerde1] te laten schrijven. Beide heren hadden bijvoorbeeld op 19 januari 2018 een ontmoeting in Amsterdam. Uit een opname die een door [geopposeerde1] ingeschakeld onderzoeksbureau heeft gemaakt, blijkt dat zij toen spraken over een op handen zijnde publicatie in Quote over [geopposeerde1] . [naam2] zegt dan dat zodra dat artikel verschijnt, hij en anderen ervoor gaan zorgen dat dat artikel wordt vertaald in zes talen en de hele wereld over zal gaan. Op 6 februari 2018 gaat vervolgens – ook dat staat vast – de op de publicatie van Quote gerichte en door [naam2] georkestreerde lastercampagne van ‘ [naam5] ’ van start. [naam2] en [opposant] hebben zich vervolgens beziggehouden met de oprichting van de onderneming Geosecurcorp. Eerder, op
18 december 2017, vond in het Hilton Amsterdam nog een ontmoeting plaats tussen [naam1] (de financier van de lastercampagne) en [opposant] . [naam2] heeft die ontmoeting geplaatst in het kader van de lastercampagne.
2.7
Dit alles leidde het hof tot de conclusie dat voldoende was onderbouwd en onvoldoende was bestreden dat [opposant] onrechtmatig tegenover [geopposeerden] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [geopposeerden] daardoor hebben geleden.

3.Het verweer van [opposant] in de verzetprocedure

3.1
Het verweer dat [opposant] in het verzet in hoger beroep inmiddels heeft gevoerd, komt neer op handhaving van de versie die hij eerder al van de gang van zaken heeft gegeven: hij erkent nog steeds zich negatief over [geopposeerde1] te hebben uitgelaten, maar blijft ook bestrijden dat die uitlatingen onderdeel uitmaakten van de lastercampagne (die hij op zichzelf ook niet ontkent). Alle verklaringen die tegen hem zijn afgelegd, zijn volgens hem ‘van horen zeggen’ en afkomstig van de twijfelachtige bron [naam2] , die van alles en nog wat verklaart en het daarbij niet al te nauw neemt met de feiten. [opposant] veronderstelt daarbij dat [naam2] wel bij de lastercampagne betrokken was.
3.2
Enige onderbouwde weerlegging van de hiervoor weergegeven analyse van het hof valt in de verzetdagvaarding echter niet te lezen. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bleef een daarop toegespitst verweer uit. Mr. Werger heeft toen echter wel opgemerkt dat in een andere procedure tussen Revealrox en [opposant] , waarbij de grondslag nagenoeg hetzelfde is als in deze procedure, getuigenverhoren zijn gelast. Hij heeft aangeboden deze getuigenverhoren over te leggen. Het hof heeft daarmee ingestemd.
3.3
Op 26 september 2023 heeft mr. Werger aan zijn voorstel uitvoering gegeven door overlegging van de processen-verbaal van deze verhoren. Daaruit komt volgens hem op geen enkele wijze de betrokkenheid van [opposant] bij de lastercampagne naar voren. De getuigen verklaren veel over hetgeen de heer [naam2] al dan niet gezegd zou hebben en over het feit dat [opposant] contact had met [naam2] . Dit betreft echter steeds verklaringen van horen zeggen en nergens is sprake van eigen waarnemingen van hetgeen [opposant] al dan niet gedaan of gezegd zou hebben, aldus nog steeds [opposant] .
3.4
Het hof komt tot tegenovergestelde bevindingen: geen van de overgelegde verklaringen kan op welke manier dan ook de conclusie ontzenuwen dat [opposant] onrechtmatig tegenover [geopposeerden] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [geopposeerden] daardoor hebben geleden. Sterker nog: [opposant] is zelf niet als getuige gehoord, net zomin als [naam2] , en in elke afzonderlijke getuigenverklaring die wel is afgelegd, is een expliciete bevestiging van dit verwijt te lezen:
  • Getuige [naam6] , die met [opposant] bij de Marechaussee heeft gewerkt, heeft verklaard [naam2] te hebben horen zeggen dat [geopposeerde1] en zijn bedrijf kapot moesten worden gemaakt, en dat [opposant] alles vertelde wat [naam2] ook vertelde. Volgens [naam6] waren zij een twee-eenheid en traden ze samen op als het ging om het verhaal met [geopposeerde1] . Hij spreekt in dat verband over een lastercampagne.
  • Getuige [naam7] , een door [geopposeerde1] ingeschakelde bedrijfsrechercheur, heeft verklaard dat [opposant] bij hem in beeld is gekomen als iemand die achter de lasterlijke mails zou zitten. Hij is op enig moment bevestigd in zijn vermoeden dat het ging om een intensieve samenwerking tussen [naam2] en [opposant] en denkt dat [naam2] hem heeft gezegd dat deze voor zijn betrokkenheid bij de lastercampagne € 150.000,- aan [opposant] heeft betaald.
  • Getuige [naam8] , die aan de lastercampagne heeft meegewerkt, spreekt over het stukmaken van bedrijven en doelt daarbij op de bedrijven van [geopposeerde1] . In de gesprekken hierover is volgens hem ook de naam [opposant] gevallen. Tijdens het interview met Quote begreep hij dat [opposant] een belangrijke rol speelde.
  • Getuige [naam3] , die in 2016 als chauffeur voor [geopposeerde1] is begonnen, zegt zich eveneens niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat [opposant] bij de lastercampagne betrokken is geweest en onderbouwt dat met verwijzing naar afwijkend gedrag en door [opposant] vertelde leugens. Hij heeft het gevoel dat het niet anders kan dan dat [opposant] betrokken was.
  • Getuige [naam9] , ondernemer, is door [opposant] benaderd om informatie te verstrekken over Solid Nature, waar hij een showroom voor had ingericht. Hij heeft een verkorte crediteurenlijst met [opposant] gedeeld. Het ‘grotere verhaal’ ging over Solid Nature en [geopposeerde1] . De indruk werd volgens deze getuige door [opposant] gewekt dat [geopposeerde1] en Solid Nature betrokken waren bij strafbare feiten, ook omdat het woord ‘inlichtingendienst’ viel. Er is gezegd dat de interesse van de inlichtingendienst er niet voor niets was. Een paar dagen later verscheen een artikel in Quote waarin Solid Nature zwart werd gemaakt.
  • Getuige [naam10] , die voor Revealrox heeft gewerkt en [opposant] van voor die tijd kende, zegt het gevoel te hebben gekregen dat [opposant] met een absurd verhaal aan het stoken was, nadat [naam2] in dienst was getreden. Toen de GABME-berichtgeving kwam, legde hij direct de link met [opposant] en [naam2] . Zij waren bezig geweest met een proces om het bedrijf zwart te maken. Dit zou gaan om criminele activiteiten, waar [naam10] nooit iets van had gezien. In de laatste weken werd het opgevoerd en werd verteld dat de FIOD een inval zou gaan doen. Het werd allemaal heel geleidelijk gebracht. Het GABME-alert was in lijn met de waarschuwingen van [naam2] en [opposant] aan het adres van [naam10] .
  • Getuige [naam11] , voormalig personal assistent van [geopposeerde1] , heeft verklaard dat [naam2] en [opposant] haar hebben aangegeven dat [naam2] voor een inlichtingendienst werkte en [geopposeerde1] onderzocht. [opposant] beaamde volgens deze getuige alles wat [naam2] zei. Achteraf bezien werd toen alles volgens haar gezegd om haar te programmeren, en om haar ervan te overtuigen mee te werken. [naam2] heeft haar verteld dat hij achter de GABME-campagne zat, en achteraf lijkt het haar sterk dat [opposant] er niet ook bij betrokken was.
  • Getuige [naam12] , die als headhunter voor Solid Nature en Revealrox heeft gewerkt, zegt achteraf te hebben gehoord dat hij door [naam2] gebruikt werd om te infiltreren. [opposant] zegt hij nooit te hebben ontmoet, maar [naam2] vond het wel belangrijk dat hij met [opposant] sprak.
  • Getuige [naam1] bestrijdt niet dat hij tegenover de FIOD heeft verklaard dat hij het idee had dat [opposant] achter de negatieve publiciteit tegen [geopposeerde1] zat. Hij zegt te vermoeden dat hij dat heeft verklaard omdat [opposant] ruzie heeft met [geopposeerde1] .
3.5
In het arrest van 4 oktober 2022 heeft het hof diverse schadeposten toegewezen, waaronder een post die betrekking heeft op het onderzoeksbureau S4Si Ltd van € 754.845,-. [opposant] betwist de verschuldigdheid daarvan. Hij voert aan dat uit de overgelegde facturen van dat bureau (inleidende dagvaarding productie 54) blijkt dat al vanaf 27 november 2017 onderzoekswerk werd gedaan, derhalve voordat van de lastercampagne was gebleken. Het GABME-rapport werd immers pas op 2 december 2017 gepubliceerd. Van oorzakelijk verband tussen lastercampagne en noodzakelijk onderzoekswerk kan volgens [opposant] dus (deels) geen sprake zijn.
3.6
Dit verweer wordt gepasseerd, omdat de aanwijzingen voor onrechtmatig optreden tegen [geopposeerde1] reeds vanaf medio november 2017 aanwezig en bij [geopposeerde1] bekend waren. In het arrest van 4 oktober 2022 zijn deze genoemd in de overwegingen 2.4 tot en met 2.8. De juistheid daarvan is door [opposant] niet bestreden. Tegen die achtergrond bezien wekt het geen bevreemding dat [geopposeerde1] al eind november 2017 een recherchebureau heeft ingeschakeld. Het oorzakelijk verband met de lastercampagne is daarmee gegeven.
3.7
Al het voorgaande rechtvaardigt slechts de conclusie dat de bezwaren van [opposant] tegen het arrest van 4 oktober 2022 bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing moeten stranden. Dat arrest zal daarom worden bekrachtigd, met veroordeling van [opposant] in de na dat arrest nog ontstane kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het arrest van 4 oktober 2022;
veroordeelt [opposant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geopposeerden] in de verzetprocedure in hoger beroep:
€ 12.118,- aan salaris van de advocaat van [geopposeerden] (2 procespunten x appeltarief VIII);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M. Aksu en W.P.M. ter Berg, en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken
19 december 2023.