ECLI:NL:GHARL:2023:10798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/1673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van beroep tegen WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Belastingcentrum Tribuut tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2022. De rechtbank had het beroep van de Stichting [belanghebbende] gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken vastgesteld, maar de belanghebbende stelde dat deze waarden te hoog waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de belanghebbende ontvankelijk was, ook voor de eenheden die onder de F-beschikkingen vielen. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, stellende dat het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was voor de F-beschikkingen. Het Hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep ontvankelijk was, omdat de belanghebbende in haar beroepschrift verwees naar de uitspraken op bezwaar en de aan haar opgelegde aanslagen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1673
uitspraakdatum: 19 december 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
Belastingcentrum Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2022, nummer AWB 20/1041, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
Stichting [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van de volgende onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 (hierna: de beschikkingen) vastgesteld op:
[adres1] 61a te [plaats1] : € 4.881.000 (hierna: de beschikking);
[adres1] 61a, F003 tot en met F006, F008, F009, F101 tot en met F112 en F201 tot en met F212, te [plaats1] : € 123.000/€ 125.000/€ 127.000 per F-nummer (hierna: de F-beschikkingen);
[adres2] 202 te [plaats2] : € 5.911.000; en
[adres2] 0 te [plaats2] BOS: € 22.000.
Tegelijk met de beschikkingen zijn voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) eigenaar opgelegd van respectievelijk € 6.466,63 en € 24,06, alsmede aanslagen OZB gebruiker opgelegd van respectievelijk € 3.858,69, € 2.124,42 en € 23,01.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de beschikking en de F-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslag vernietigd en de beschikking en de F-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslag vernietigd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
2.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is onder meer aangemerkt als gebruiker van [adres1] 61a te [plaats1] (hierna: het hoofdgebouw) en [adres1] 61a, F003 tot en met F006, F008, F009, F101 tot en met F112 en F201 tot en met F212 te [plaats1] (hierna: de eenheden). Stichting [naam1] is de eigenaar van het hoofdgebouw en de eenheden. Het betreft een woonzorgcomplex uit 2013, waarin zorg wordt verleend aan personen met een zorgzwaarte indicatie. Het hoofdgebouw en de eenheden zijn met elkaar verbonden door een verbindingsgang.
2.2.
Op het aanslagbiljet staan onder meer het hoofdgebouw en de eenheden vermeld. Het aanslagnummer is [nummer1] .
2.3.
Het bezwaarschrift is gedagtekend 18 maart 2019 en op 29 maart 2019 door de heffingsambtenaar ontvangen. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, vermeld:
“Aanslagnummer [nummer1]
(…).
Middels dit schrijven tekenen wij namens onze cliënt, Stichting [belanghebbende] , bezwaar aan tegen de volledige aanslag/beschikking met kenmerk [nummer1] voor het belastingjaar 2019.
U heeft de vastgestelde WOZ-waarden mijns inziens zeker vijfentwintig procent te hoog vastgesteld”
2.4.
Belanghebbende heeft als aanvulling op het bezwaarschrift een taxatierapport laten opstellen door [naam2] (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport, gedagtekend 13 november 2019, is een waarde voor het hoofdgebouw en de eenheden vermeld van in totaal € 8.447.000. Tevens is in het taxatierapport vermeld dat het hoofdgebouw en de eenheden voor de Wet WOZ één object vormen.
2.5.
In de in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 17 januari 2020 is, voor zover van belang, vermeld:
“Ik verklaar uw bezwaar tegen de aanslagen ongegrond.
Het bezwaar tegen alle WOZ-beschikkingen is ongegrond. Dit betekent dat de bovengenoemde WOZ-beschikkingen voor de objecten [adres1] 61a, [adres2] 0 BOS, [adres2] 202 en alle zorgwoningen [adres1] 61a F003 t/m F006, F008, F009 en F101 t/m F112 en F201 t/m F211 in stand blijven.”
2.6.
Belanghebbende heeft op 20 februari 2020 beroep ingesteld. In het beroepschrift is, voor zover van belang, vermeld:
“Aanslagnummer: [nummer1]
(…).
Middels dit schrijven teken ik namens mijn cliënt, Stichting [belanghebbende] , pro-forma beroep aan tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de WOZ-waarde en de samenhangende aanslag OZB inzake het object [adres1] 61A, [plaats1] en de [adres2] 202 [plaats2] .
(…).
1. Op 01-01-2019 was mijn cliënt belastingplichtige voor het object [adres1] 61A en [adres2] 202. Uit hoofde hiervan heeft belastingplichtige een aanslag gemeentelijke belastingen ontvangen met mede daarop vermeld de WOZ-beschikking.
2. Wij hebben hier namens de belastingplichtige bezwaar tegen aangetekend.
(…).
1. In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde van het object [adres1] 61A en [adres2] 202 naar waardepeildatum 01-01-2018.
(…).
2. Daarnaast kan de WOZ-waarde voor de [adres1] 61A kan niet hoger zijn dan € 3.725.000,00.”
2.7.
De Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 21 februari 2020 onder meer verzocht uiterlijk binnen vier weken de gronden van het beroep mee te delen. In deze brief heeft de Rechtbank het aanslagnummer [nummer1] vermeld.
2.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 maart 2020, door de Rechtbank op 20 maart 2020 ontvangen, geschreven, voor zover van belang:
“Aanslagnummer [nummer1]
(…).
Middels dit schrijven tekenen wij namens onze cliënt, Stichting [belanghebbende] , beroep aan tegen de aanslag OZB/WOZ beschikking(en) met kenmerk [nummer1] voor het belastingjaar 2019.
(…).
De WOZ-waarden op deze aanslag zijn te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende gegevens en de door de opdrachtgever aan mij verstrekte informatie dienen de WOZ-waarden als volgt bepaald te worden:
WOZ waarde € 4.697.000,00 [adres1] 61A te [plaats1]
WOZ waarde Div. objecten [adres1] 61a F003 t/m F006, F008 + F009, F101 t/m F112, F201 t/m F212 te [plaats1]
WOZ waarde € 4.592.000,00 [adres2] 202 te [plaats2]
(…).
Geschil:
[adres1] 61a (in relatie tot [adres1] 61a F003 t/m F006, F008 + F009, F101 t/m F112, F201 t/m F212)
1. In geschil is de objectafbakening van het object [adres1] 61A naar waardepeildatum 01- 01-2018.
2. De aanlag onroerende zaakbelasting voor het gebruik is ten onrechte aan mijn client opgelegd.
(…).
2. De WOZ-beschikkingen voor [adres1] 61A en voor de WOZ-objecten [adres1] 61a F003 t/m F006, F008 + F009, F101 t/m F112, F201 t/m F212 en de aanslagen die dienovereenkomstig zijn opgelegd, dienen te worden vernietigd.
De WOZ-waarde van het juiste afgebakende WOZ-object, te weten [adres1] 61a en 61b bedraagt voor belastingjaar 2019 maximaal € 8.511.000.”
2.9.
De Rechtbank heeft overwogen dat het beroep tegen de F-beschikkingen ontvankelijk is, er sprake is van een samenstel van het hoofdgebouw en de eenheden als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ, zodat sprake is van één WOZ-object en – door het te kleine WOZ-object – de beschikking, de F-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslag moeten worden vernietigd.

3.Geschil

In geschil is of het met betrekking tot de F-beschikkingen ingestelde beroep ontvankelijk is. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen (waarbij met ‘eiseres’ belanghebbende wordt bedoeld en met ‘verweerder’ de heffingsambtenaar):
“6. De rechtbank acht het door eiseres ingestelde beroep, ook voor wat betreft de eenheden, ontvankelijk. Voor dit oordeel is van belang dat eiseres in haar beroepschrift van 20 februari 2020 in zijn algemeenheid verwijst naar de uitspraak op bezwaar en de aan haar opgelegde aanslag. In de brief van 17 januari 2020 heeft verweerder ook een beslissing genomen over de WOZ-waarden van de eenheden, zoals opgenomen in de aan eiseres opgelegde aanslag. Daarmee komt eiseres dus (impliciet) ook op tegen die WOZ-waarden.
7. Daar komt bij dat eiseres de eenheden niet expliciet heeft uitgezonderd van het door haar ingestelde beroep. Zij heeft namelijk beroep aangetekend “tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de WOZ-waarde”. De door verweerder ter zitting bepleite lezing, waarbij de nadruk wordt gelegd op de zinsnede “en de samenhangende aanslag OZB inzake het object [adres1] 61A (…) en de [adres2] 202”, leidt niet tot een andere conclusie. In het aanslagbiljet zijn immers geen aanslagen OZB voor de eenheden vermeld. Hierdoor ziet het door eiseres ingestelde beroep, voor wat betreft de WOZ-waarde, niet uitsluitend op de objecten [adres1] 61a en [adres2] 202. Ook de door verweerder ter zitting bepleite lezing dat beroep is ingesteld tegen de WOZ-waarde in plaats van de WOZ-waarden, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het beroep ziet op meerdere WOZ-beschikkingen, waardoor het ontbreken van een meervoudsvorm slechts als een verschrijving kan worden opgevat.”
4.2.
De heffingsambtenaar heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het beroep van 20 februari 2020 (zie 2.6) enkel is gericht tegen de WOZ-waarden van twee van al de objecten waarop in de uitspraken op bezwaar is beslist, namelijk [adres1] 61a en [adres2] 202, dus niet tegen de WOZ-waarden van de eenheden (F-beschikkingen). In de bezwaarfase waren de beschikkingen in geschil, waarop in de uitspraken op bezwaar van 17 januari 2020 is beslist, maar belanghebbende heeft het beroep van 20 februari 2020 beperkt tot twee objecten, aldus de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft in dit kader verwezen naar het beroepschrift van 20 februari 2020 waarin voor [adres1] 61A een waarde van € 3.725.000 wordt verdedigd, terwijl belanghebbende in de bezwaarfase (zie 2.4) en in de motivering van het beroep (zie 2.8) waarden voor het hoofdgebouw en de eenheden samen van respectievelijk € 8.447.000 en € 8.511.000 heeft genoemd. De heffingsambtenaar komt tot de conclusie dat belanghebbende het beroep tegen de F-beschikkingen niet eerder dan 20 maart 2020 bij de Rechtbank heeft ingediend (zie 2.8), hetgeen buiten de beroepstermijn is gelegen, en dat de Rechtbank het beroep tegen de F-beschikkingen daarom niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4.3.
Belanghebbende heeft hiertegen ingebracht dat de zeer algemeen gestelde motivering in het pro-forma beroepschrift met het aanslagnummer van het aanslagbiljet aanleiding vormt het beroep ruim op te vatten (of de reikwijdte van het beroep te verifiëren). Zij heeft haar zeer ruim gestelde motivering in het pro-forma beroepschrift gespecificeerd in de aanvulling op het beroepschrift. Hierbij heeft de Rechtbank er volgens belanghebbende op gewezen dat de heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk ook zelf (terecht) heeft begrepen als gericht tegen de beschikkingen omdat deze allemaal in de uitspraken op bezwaar worden heroverwogen. Het beroep heeft derhalve betrekking op alle onroerende zaken zodat voor de door de heffingsambtenaar bepleite niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de F-beschikkingen geen plaats is, aldus belanghebbende.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank belanghebbende met betrekking tot de
F-beschikkingen terecht ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen. In het beroepschrift van 20 februari 2020 is het aanslagnummer vermeld en zijn de beschikkingen, de aanslagen en de uitspraken op bezwaar meegezonden. Ook is in de bezwaarfase al het standpunt ingenomen dat het hoofdgebouw en de eenheden één WOZ -object vormen (zie 2.4). Verder heeft het Hof meegewogen dat volgens vaste jurisprudentie voor zowel een bezwaar- als een beroepschrift kan worden volstaan met een summiere motivering (vgl. HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0275, HR 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1493). Naar het oordeel van het Hof had belanghebbende met betrekking tot de F-beschikkingen wel niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard indien zij in het beroepschrift van 20 februari 2020 uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had vermeld dat het beroep zich niet richt tegen de F-beschikkingen, welke situatie zich in dit geval echter niet heeft voorgedaan.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt (verweerschrift)  wegingsfactor 1  € 837).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837, en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 548.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(B.F.A. van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 20 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.