ECLI:NL:GHARL:2023:10876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.335.641
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een ongeboren kind in het kader van veiligheid en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een ongeboren kind. De moeder, die zwanger was ten tijde van de mondelinge behandeling, had in eerste aanleg een verzoek tot uithuisplaatsing van haar ongeboren kind aangevochten. De kinderrechter had op 7 december 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende zekerheid was dat de moeder in staat zou zijn om de zorg voor de baby te dragen. Het hof benadrukte dat een baby kwetsbaar is en intensieve zorg vereist. De moeder had aangegeven niet open te staan voor opname in een moeder-kind-huis, wat het hof als een belangrijke factor beschouwde in de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Het hof vernietigde de beschikking van de kinderrechter voor zover deze betrekking had op de machtiging tot uithuisplaatsing vóór de geboorte van het kind, maar verleende wel een machtiging tot uithuisplaatsing vanaf het moment van de geboorte tot 7 maart 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.641
(zaaknummer rechtbank Gelderland zaaknummer 428315)
beschikking van 21 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J. Coxon te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
thans gedetineerd in de [naam1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.A. Bahadori-al Dulaimi te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 december 2023, mondeling uitgesproken onder zaaknummer 428315 en op schrift gesteld op 18 december 2023 (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 december 2023;
- een e-mail van de raad van 14 december 2023 met bijlagen;
- een e-mail van mr. Bahadori-al Dulaimi van 18 december 2023 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder met mr. Coxon;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de vader met mr. Bahadori-al Dulaimi; en
- een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof zwanger van haar ongeboren kind. De moeder heeft aan het hof verteld dat het ongeboren kind ‘ [de minderjarige] ’ zal gaan heten. Het hof zal daarom hierna het ongeboren kind ook aanduiden als [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige] op 14 december 2023 erkend. Na de geboorte zullen de moeder en de vader samen de (juridische) ouders zijn van [de minderjarige] . [de minderjarige] zal waarschijnlijk [in] 2023 geboren worden.
3.2
De raad heeft de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlenen, beide voor de duur van een jaar.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 7 december 2023 heeft de kinderrechter het ongeboren kind onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Ook heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van het ongeboren kind in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 december 2023, voor de duur van drie maanden, tot 7 maart 2024. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [de minderjarige] alsnog af te wijzen, althans een door het hof te bepalen duur.
4.2
De raad voert verweer en hij verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader is het eens met de moeder. Hij heeft het hof gevraagd om de bestreden beschikking voor zover die ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.4
De GI heeft het hof gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof zal de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigen. Omdat de baby nog niet is geboren, is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg feitelijk niet mogelijk. Een dergelijke machtiging tot uithuisplaatsing kan eerst vanaf de geboorte worden toegewezen, ook al is artikel 1:2 BW van toepassing. Het hof zal dan ook de beschikking vernietigen voor zover de machtiging ziet op de periode van 7 december 2023 tot het moment dat [de minderjarige] geboren wordt.
5.3
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter om over te gaan tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wel noodzakelijk is vanaf het moment dat [de minderjarige] geboren is. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over, maakt deze tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Gelet op de detentie van de vader tot 22 juli 2024 staat de moeder er na de geboorte alleen voor. De moeder wil de kans krijgen om aan te tonen dat zij voor [de minderjarige] kan zorgen. Indien blijkt dat zij het niet kan, kan volgens haar alsnog overgegaan worden tot een uithuisplaatsing. De vader is het daarmee eens.
Anders dan de ouders is het hof van oordeel dat er onvoldoende zekerheid is dat de moeder de verzorging van de baby aan kan. Omdat een baby erg kwetsbaar is en afhankelijk is van zijn moeder/vader, vergt deze een intensieve verzorging. De moeder heeft verteld dat zij twee kinderen heeft grootgebracht en dus ook voor de baby kan zorgen, maar daarmee gaat zij voorbij aan de grote zorgen die er zijn over haar twee andere kinderen [naam2] en [naam3] . Zij is niet in staat gebleken om deze kinderen een fysiek en emotioneel veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden en deze kinderen zijn op 23 mei 2023 ook uit huis geplaatst. Beide kinderen hebben een forse achterstand in de ontwikkeling opgelopen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij openstaat voor (intensieve) hulpverlening, maar dan alleen in de thuissituatie. Oma vaderszijde (vz) kan haar daarbij ondersteunen, aldus de moeder. De moeder is zelfs bereid om de GI een sleutel te geven zodat ze altijd binnen kunnen komen. Dat aanbod kan het hof op zich waarderen, omdat de moeder wel inziet dat hulpverlening noodzakelijk is, maar daarmee kan niet de veiligheid geboden worden die nodig is voor de baby. De moeder moet namelijk in staat worden gesteld om ieder moment van de dag hulp te krijgen van een professionele ondersteuner. De GI kan niet 24/7 aanwezig zijn. De aanwezigheid van oma (vz) is naar het oordeel van het hof niet afdoende, nu er onduidelijkheid is over de beschikbaarheid van oma (vz), de moeder wisselend heeft verklaard (zo blijkt uit de raadsrapportage en haar uitlatingen ter zitting) over vermeend alcohol en/of drugsgebruik door de oma (vz) en niet is komen vast te staan dat zij beschikbaar en capabel is om de moeder 24/7 te kunnen ondersteunen. Bovendien blijkt uit het raadsrapport dat in de periode april-mei 2023 meldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis door (in ieder geval) de politie, de reclassering van de vader, het consultatiebureau en vanuit de GGZ. Die meldingen hadden betrekking op huiselijk geweld door de vader tegen de moeder en op middelengebruik door de vader. In juli 2023 zijn de moeder en de vader een week ondergedoken om de politie en reclassering te ontvluchten. Eind juli 2023 is de vader opgepakt en sindsdien zit hij zijn voorwaardelijke straf uit.
Het vluchtgedrag in juli 2023 van de vader en het kennelijke onvermogen van de moeder om daar weerstand aan te bieden doet het hof vrezen dat de moeder zich aan hulpverlening in de thuissituatie zal onttrekken, al dan niet op aangeven van de vader.
Nu de moeder bij het hof heeft herhaald niet open te staan voor een opname in een moeder-kind-huis en zij de zorgen niet heeft kunnen wegnemen tijdens de mondelinge behandeling is een uithuisplaatsing van de baby noodzakelijk in het kader van zijn veiligheid en ontwikkeling. Het hof geeft de moeder mee om alsnog over de mogelijkheid tot opname in een moeder-kind-huis met de GI te overleggen. In die situatie is er namelijk wel een mogelijkheid om te laten zien dat zij voor de baby kan zorgen. Daarnaast is het van belang dat zowel de moeder als de vader door blijven gaan met persoonlijke hulpverlening.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoende een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg uitspreken vanaf het moment dat de baby/ [de minderjarige] geboren is.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 7 december 2023 voor zover die ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg vanaf het moment dat de baby wordt geboren tot 7 maart 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.