ECLI:NL:GHARL:2023:11038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
200.320.419
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking voorlopige zorgregeling in hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende een voorlopige zorgregeling. De zaak betreft de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] (13 jaar) en [de minderjarige2] (9 jaar). Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen, waaronder die van 20 april 2023, de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De raad heeft gerapporteerd dat er een gehechtheidsbreuk is tussen de kinderen en hun vader, en dat de kinderen angstig zijn voor contact met hun ouders vanwege de conflicten tussen hen. De vader heeft sinds twee maanden weer contact met [de minderjarige2], wat goed verloopt, maar [de minderjarige1] staat momenteel niet open voor contact.

Het hof heeft besloten om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige2] om de week gedurende vier uur bij de vader verblijft, onder begeleiding van een hulpverlener. Na drie maanden zal de begeleiding worden verminderd. Het hof heeft ook aangegeven dat het na zes maanden een nieuwe mondelinge behandeling zal plannen om de voortgang van de omgang te evalueren. De vader is bereid een persoonlijkheidsonderzoek te laten uitvoeren, en de moeder is bezig met aanvullende hulpverlening. De beslissing is genomen met het belang van de kinderen voorop, waarbij de continuïteit van de omgang en de emotionele veiligheid van de kinderen centraal staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.419
(zaaknummer rechtbank Gelderland 408071)
beschikking van 5 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.B.H.M. Willemse te Ulft (gemeente Oude IJsselstreek),
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI;
advocaat: mr. T. Visser.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 april 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In deze tussenbeschikking heeft het hof aan de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen van hem en de moeder. Dat zijn [de minderjarige1] (13 jaar) en [de minderjarige2] (9 jaar). Het hof heeft daarbij aan de raad meegegeven om te kijken of – gedurende het onderzoek en ook in het kader van het onderzoek – er een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen mogelijk is. Het hof heeft de raad verzocht hierover te rapporteren.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een raadsrapport van 21 juli 2023;
- een journaalbericht van mr. Willemse van 19 oktober 2023 met producties, en
- een e-mail van de raad van 30 oktober 2023 met bijgevoegd een e-mail van [naam1] .
1.4
Op 2 november 2023 heeft het hof van de minderjarige [de minderjarige1] een brief gekregen waarin hij zijn mening heeft gegeven over het verzoek.
1.5
Op 3 november 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. Willemse;
- twee vertegenwoordigers van de GI, bijgestaan door [naam2] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Witteveen; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
1.6
De advocaat van de vader heeft op de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen toelating van de brief van de GI van 25 oktober 2023, omdat deze te laat is ingediend en omvangrijk is waardoor hij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden om de inhoud van de brief te kunnen weerspreken. Het hof heeft op de zitting beslist dat het de brief om die redenen buiten beschouwing zal laten. De GI heeft op de zitting de gelegenheid gekregen haar standpunt mondeling weer te geven.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 20 april 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In het rapport van de raad is onder meer het volgende opgenomen.
“(…) Er is sprake van een gehechtheidsbreuk tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun vader. Zij hebben al één jaar geen contact met hun vader en daarvoor was het contact jaren wisselend. Daarbij is de zorg dat hoe langer het duurt om tot contactherstel te komen, hoe verder de kinderen verwijderd zullen raken van hun vader en hoe kleiner de kans op contactherstel wordt. Tot op heden is het niet gelukt tot een structurele omgang te komen met vader. (…) [de minderjarige2] staat open voor contact, waar [de minderjarige1] aangeeft de komende jaren geen mogelijkheden meer te zien. (…) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een loyaliteitsconflict door de jarenlange slechte communicatie tussen ouders. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weten niet beter dan dat er ruzie was tussen ouders. In de gesprekken met de kinderen komt meermaals naar voren dat zij angstig zijn wanneer ouders elkaar nu zouden treffen, zij weten zeker dat dit uitmondt in ruzie. Het is in de context waarbinnen de kinderen zijn opgegroeid begrijpelijk dat het beeld van ouders samen gevoelens van angst oproept bij de kinderen en zij dit zoveel mogelijk willen vermijden. Zij ervaren bij beide ouders dat die negatief tegenover de andere ouder staat. Ouders wijzen hiermee een deel van de kinderen af, omdat zij uit beide ouders bestaan.
Hierdoor voelen zij geen emotionele toestemming voor contact met de andere ouder en is het de vraag of zij hun eigen wensen kennen en uitspreken. [de minderjarige2] houdt namelijk rekening met haar moeders gevoelens bij het uitspreken van haar contactwens met vader. (…) [de minderjarige1] lijkt voor zijn gevoel geen andere keuze te hebben dan het contact met vader te verbreken, zodat er geen conflicten tussen ouders zijn. De vraag is dan of dit werkelijk zijn wens/keuze is, of dat het een mechanisme is om te kunnen 'overleven'. (…)
De situatie bij het zwembad vorig jaar zomer, waardoor de omgang is stopgezet, was onwenselijk en heeft voor angst gezorgd bij de kinderen. De omgang met vader heeft echter bijna nooit tot onveiligheid geleid. De verslagen over het inhoudelijke contact tussen vader en de kinderen zijn, afgezien van één omgangsverslag en de informatie vanuit de kinderen dat vader belastende uitspraken heeft gedaan toen de jeugdbeschermer naar de wc was, positief. (…) Hiermee wil de RvdK het gedrag van vader niet goedkeuren, want dit gedrag is zeker niet helpend geweest in het contact met zijn kinderen, maar deze risico's wegen niet op tegen de risico's van een gehechtheidsbreuk. (…)
Wat moet er voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gebeuren om de zorgen voor het veilig opgroeien weg te nemen?
- [de minderjarige2] en op termijn [de minderjarige1] hebben contact met beide ouders;
- [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn weerbaar in het omgaan met eventuele teleurstellingen in contact met vader;
- de ouders geven [de minderjarige2] en [de minderjarige1] emotionele toestemming om contact te hebben met de andere ouder.
Om bovenstaande doelen te bereiken is volgens de RvdK het volgende nodig:
- Contactherstel wordt opgestart onder begeleiding van een bij de gemeente gecontracteerde aanbieder anders dan [naam3] ;
- [naam3] zoekt in contact met [de minderjarige1] naar creatieve manieren om de draagkracht bij [de minderjarige1] te vergroten richting contactherstel met vader, anders wordt het negatieve beeld van zijn vader alleen maar groter.
- (
-dat)
Beide ouders neutraal of positief over de andere ouder spreken richting en in bijzijn van de kinderen. Ouders allebei alleen nog kijken naar hun eigen aandeel in de strijd en wat zij zelf kunnen doen om het loyaliteitsconflict voor de kinderen te verminderen. De RvdK denkt dat Solo Parallel Ouderschap hier noodzakelijk bij is, zodat ouders ieder hun eigen traject gaan lopen;
- Moeder door [naam3] begeleid wordt in het motiveren en opvangen van de kinderen voorafgaand en na het contact met vader en het weghouden van haar eigen emoties bij de kinderen. Indien een omgang niet doorgaat, wordt de kinderen kort uitgelegd wat de oorzaak was en dat de schuld niet bij hun ligt. De teleurstelling wordt genormaliseerd of kleiner gemaakt en in perspectief van vaders problematiek uitgelegd. Waarbij het belangrijk is dat moeder realistische verwachtingen heeft over de omgang en dit niet perfect hoeft te zijn;
- Vader alle omgangsafspraken, die in onderling overleg gemaakt worden, nakomt, ook op het moment dat er zaken spelen (bijvoorbeeld tussen ouders of met de jeugdbeschermer/ hulpverlening) waar vader het niet mee eens zou zijn;
- Vader vanuit de omgangsbegeleiding ondersteund wordt om op een positieve manier contact te blijven zoeken met [de minderjarige1] . Bijvoorbeeld met het sturen van kaartjes.
- Vader zijn persoonlijke hulpverlening vanuit [naam4] bij de start van de omgang nog laat doorgaan om daar eventuele knelpunten te kunnen bespreken/ te kunnen ventileren.
(…)
Over de invulling van de omgangsregeling adviseert de RvdK het volgende:
[de minderjarige1]heeft contact met zijn vader waarbij aangesloten wordt bij zijn tempo en draagkracht. GC bespreekt met enige regelmaat de mogelijkheden van contactherstel bij [de minderjarige1] en zoekt met hem naar creatieve manieren om die draagkracht te vergroten. De omgangsbegeleiding ondersteunt vader in het op een positieve manier blijven zoeken van contact met [de minderjarige1] , bijvoorbeeld met het sturen van kaartjes. [de minderjarige1] kan op ieder moment aansluiten bij de
omgangsregeling van zijn zusje [de minderjarige2] . Indien nodig kan GC of kunnen de omgangsbegeleiders die worden ingezet bij [de minderjarige2] een rol pakken binnen het praktisch vormgeven en regelen van contactherstel tussen [de minderjarige1] en vader.
[de minderjarige2]start met om de week twee uur begeleide omgang met vader op neutraal terrein of bij vader thuis. Dit is enkel de start, de RvdK vindt een opbouwplan in het belang van [de minderjarige2] , indien vader zich aan onderstaande afspraak houdt:
- Vader komt alle omgangsafspraken na, tenzij dit een enkele keer echt niet anders kan wegens overmacht (denk hierbij aan overlijden in de familie of medische oorzaken). In dat geval wordt dit waar dat mogelijk is tijdig aangegeven aan de omgangsbegeleiding en wordt er gezocht naar een ander omgangsmoment of anders een videobelmoment tussen [de minderjarige2] en vader.
Indien vader zich hier niet aan houdt en hij twee keer zonder gegronde reden (omgangsbegeleiding maakt deze inschatting) de omgangsregeling afzegt, wordt de omgangsregeling teruggedraaid naar eens in de vier weken twee uur begeleide omgang op neutraal terrein of bij vader thuis. Pas nadat dit vervolgens een half jaar weer is goed gegaan, kan wederom gestart worden met de omgangsregeling en het opbouwplan. Dit is noodzakelijk om de kans op teleurstelling bij [de minderjarige2] te verkleinen en vanuit rust en vertrouwen weer te werken naar een uitbreiding van de omgang.
Opbouwplan:
- Na drie maanden wordt de begeleide omgang uitgebreid naar om de week vier uur bij vader thuis.
- Na weer drie maanden blijft het om de week vier uur, maar zal de begeleiding alleen het eerste en het laatste uur aanwezig zijn.
- Na weer drie maanden wordt de omgang uitgebreid naar om de week 8 uur (bijvoorbeeld van 10.00 uur tot 18.00 uur), waarbij de begeleiding alleen het eerste en het laatste uur aanwezig zijn.
- Na zes maanden blijft de omgang om de week 8 uur, waarbij de begeleiding alleen de overdrachten doen of hiervoor wordt een neutraal persoon uit het netwerk ingeschakeld.
- Na drie maanden wordt de omgang uitgebreid naar de uiteindelijke en definitieve omgangsregeling: om de week een weekend bij vader van vrijdagavond 18.00 uur tot zondag 19.00 uur. Idealiter brengt moeder [de minderjarige2] naar vader en brengt vader [de minderjarige2] terug naar moeder. Indien dit ondanks inzet van hulpverlening niet mogelijk is, wordt een neutraal persoon uit het netwerk of hulpverlening hiervoor ingeschakeld.
(…)”
2.3
De raad heeft op de mondelinge behandeling nog toegevoegd dat het belang van [de minderjarige2] bij het advies voorop staat. Het is een lang opbouwschema, waarbij pas in de laatste fase sprake is van onbegeleide omgang, aldus de raad. Deze opbouw is passend, omdat de omgang zelf goed gaat. De zorg ten aanzien van de omgangsregeling ligt ergens anders, namelijk bij het gebrek aan continuiteit in de omgang. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige2] weer wordt geconfronteerd met het afzeggen van de omgang door de vader. Daarom is in het opbouwschema opgenomen dat een stap terug wordt gedaan als de vader twee keer zonder gegronde reden afzegt. Hiermee zijn de kaders waarbinnen de omgang plaatsvindt duidelijk, aldus de raad.
2.4
De advocaat van de vader heeft op de mondelinge behandeling verteld dat de vader achter het rapport en het advies van de raad staat. Wel is het voor de vader teleurstellend dat [de minderjarige1] heeft gezegd dat hij de vader de komende jaren niet wil zien. De vader vraagt zich af – in navolging van de raad – of [de minderjarige1] dat echt niet wil of dat het een mechanisme is om te ‘overleven’. Hoewel de vader het liefst de omgangsregeling wil die hij in zijn beroepschrift heeft verzocht, staat de vader achter het opbouwschema van de raad. Daarbij is het van belang dat de regie van de opbouw niet bij de GI ligt, omdat het vertrouwen in de GI ontbreekt, aldus de vader.
2.5
De moeder heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat zij zich niet kan vinden in het opbouwplan dat de raad adviseert. De belangen van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de moeder zijn hierin onvoldoende meegenomen.
Er is onvoldoende rekening gehouden met de gebeurtenissen uit het verleden en de redenen waarom de omgangsregeling destijds is stopgezet. Dat was niet de inhoud van de omgang, maar het gebrek aan structuur in de omgang. Daar hebben de kinderen veel last van gehad. De moeder denkt dat [de minderjarige1] daarom niet meer naar de vader wil.
[de minderjarige2] wil nu graag weer contact met de vader, maar zij wil niet dat dat zonder begeleiding plaatsvindt. Ze vindt dat spannend. [de minderjarige2] is in het verleden vaak teleurgesteld door de vader en heeft daardoor weinig vertrouwen. Dat vertrouwen moet weer groeien. [de minderjarige2] is bang dat de vader haar gaat uithoren over de moeder als er geen begeleiding bij is. Dat wil zij niet. [de minderjarige2] wil het gewoon leuk hebben bij de vader.
De moeder heeft zich altijd ingezet voor het contact tussen de vader en de kinderen. Maar de omgangsregeling levert wel stress op binnen het gezin. Daar heeft de raad geen rekening mee gehouden, aldus de moeder. De moeder gaat weer in therapie, omdat zij haar negatieve ervaringen met de vader niet op de kinderen wil overbrengen, maar die therapie is nog niet gestart.
Het opbouwschema dat de raad adviseert volgt het tempo van de vader en niet dat van [de minderjarige2] . Er moet gekeken worden wanneer zij toe is aan de volgende stap. De GI moet daarom de regie houden in de opbouw van de omgangsregeling, aldus de moeder.
2.6
Namens de GI is op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de GI niet volledig achter het advies van de raad staat. In het geadviseerde opbouwschema wordt rekening gehouden met wat de vader kan, maar wordt er te weinig gekeken naar wat goed is voor [de minderjarige2] en wat zij zelf wil. De stappen die de raad in het opbouwschema heeft opgenomen, zijn voor [de minderjarige2] te groot. Ook ontbreken evaluatiemomenten om te beoordelen of [de minderjarige2] wel toe is aan de volgende stap in het schema.
De omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige2] is ongeveer twee maanden geleden weer gestart. [de minderjarige2] ziet de vader een keer per twee weken gedurende twee uur. De omgang verloopt goed. [de minderjarige2] vindt het leuk bij de vader. Maar, zij wil geen onbegeleide omgang en zij wil niet bij de vader overnachten. Gelet op de gebeurtenissen uit het verleden is het belangrijk dat de stappen die genomen worden in de omgangsregeling passend zijn bij [de minderjarige2] .
De GI staat achter de omgang tussen de vader en [de minderjarige2] . Deze kan ook opgebouwd worden. In november zal de begeleide omgang worden uitgebreid naar een keer in de twee weken gedurende drie uren. De GI wil vervolgens de regie houden over de (opbouw van de) omgangsregeling. Dan kan de GI de opbouw beperken als dat voor [de minderjarige2] nodig is, maar ook uitbreiden als dat in het belang van [de minderjarige2] is. Een onbegeleide omgangsregeling is pas mogelijk als daar bij [de minderjarige2] en de moeder draagvlak voor is, aldus de GI.
2.7
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige2] heeft sinds ongeveer twee maanden weer contact met de vader. Zij gaat één keer per twee weken gedurende twee uur naar hem toe. De bezoeken worden begeleid door [naam1] . Uit het verslag dat [naam1] heeft geschreven, blijkt dat [de minderjarige2] geniet van het contact met de vader, maar ook spanning heeft. De ambulant hulpverlener beschrijft dat [de minderjarige2] en de vader onder meer samen koken, spelletjes doen en dansen. Zij maken plezier, er wordt gelachen en gekletst. De sfeer komt op de ambulant hulpverlener ontspannen over. Daar staat tegenover dat de ambulant hulpverlener schrijft dat [de minderjarige2] zowel bij vertrek bij de moeder als bij de vader aangeeft dat zij last heeft van buikpijn en in de auto aan de ambulant hulpverlener vraagt of zij het “
goed gedaan heeft” en of zij niets verkeerds heeft gezegd. Tegen zowel de gezinsbegeleider van [naam3] als tegen de ambulant hulpverlener van [naam1] heeft [de minderjarige2] gezegd dat zij wel langer bij de vader wil zijn, maar dat zij geen onbegeleide omgang wil. Dit komt overeen met wat de moeder aan het hof heeft verteld.
Het hof is van oordeel dat met de spanning die [de minderjarige2] op dit moment laat zien, rekening moet worden gehouden. Het hof acht het van belang om te volgen hoe [de minderjarige2] op de uitbreiding van de omgang reageert. Daarom zal het hof een voorlopige omgangsregeling vaststellen. Daarbij zal het hof de eerste twee stappen van het opbouwplan van de raad volgen. Het hof zal vastleggen dat [de minderjarige2] drie maanden gedurende vier uur onder begeleiding contact zal hebben met de vader. Na drie maanden zal de regeling vier uur blijven, maar zal de begeleiding alleen het eerste en het laatste uur aanwezig zijn.
[de minderjarige1] staat op dit moment niet voor open voor contact met de vader. De raad geeft aan dat er gezien zijn weerstand nu ook geen ingang bij hem lijkt te zijn voor omgang met de vader. Voor [de minderjarige1] zal het hof geen voorlopige omgangsregeling vaststellen.
Het hof zal na verloop van zes maanden een nieuwe mondelinge behandeling plannen. De vader, de moeder en de GI moeten het hof twee weken voor de mondelinge behandeling op de hoogte stellen van het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige2] . Ook wil het hof door de vader worden geïnformeerd over de uitkomst van het persoonlijkheidsonderzoek. Met de vader is namelijk op de zitting besproken dat het wenselijk is dat hij een persoonlijkheidsonderzoek laat uitvoeren. Hij heeft gezegd dat hij daartoe bereid is en dat hij hiervoor contact zal opnemen met de huisarts.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder verteld dat de moeder bezig is met aanvullende hulpverlening in de vorm van traumabegeleiding. Ook over de voortgang hiervan wil het hof voor de mondelinge behandeling worden geïnformeerd.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
stelt als
voorlopige omgangsregelingvast:
­ [de minderjarige2] verblijft om de week gedurende vier uur bij de vader, onder begeleiding van [naam1] ;
­ na drie maanden zal de omgang nog steeds om de week zijn en vier uur duren, maar zal de begeleiding alleen het eerste en het laatste uur aanwezig zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op 11 juni 2024 om 11.00 uur waarvoor partijen opnieuw zullen worden opgeroepen;
stelt de vader, de moeder en de GI in de gelegenheid om uiterlijk twee weken vóór de mondelinge behandeling de stand van zaken zoals omschreven in rechtsoverweging 2.7 schriftelijk aan het hof door te geven, waarbij iedere partij die een stuk aan het hof stuurt, hiervan een afschrift stuurt aan de belanghebbenden en de raad voor de kinderbescherming;
houdt de zaak voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.H.F. van Vugt en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 5 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.