ECLI:NL:GHARL:2023:11245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
21-003104-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016. De zaak betreft een ontnemingsvordering waarbij de betrokkene werd verweten wederrechtelijk verkregen voordeel te hebben behaald ter hoogte van € 40.378,-. Het hof heeft deze vordering na terugwijzing door de Hoge Raad, die het eerdere arrest van 6 juni 2018 had vernietigd, opnieuw beoordeeld. Tijdens de zittingen op 15 februari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op het eerder genoemde bedrag. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C. Huisman, heeft echter betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat de betrokkene de bemiddelingsfee ook zou hebben ontvangen indien de facturen correct waren omschreven. Het hof heeft in zijn oordeel overwogen dat er onvoldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de ontnemingsvordering afgewezen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vordering tot betaling aan de Staat af.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003104-20
Uitspraak d.d.: 1 maart 2023
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 21 april 2020- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 mei 2016 met parketnummer 16-994047-14 in de strafzaak tegen

[BV1] ,

gevestigd te [adres]

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door haar raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is bij voornoemd vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 mei 2016 het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 40.378,-, en betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 6 juni 2018, parketnummer 21-003108-16, het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 40.378,-, betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag en de vordering voor het overige afgewezen.
Tegen dit arrest heeft de verdediging op 19 juni 2018 beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 21 april 2020 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 6 juni 2018 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Ontnemingsvordering

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 40.378,00 en dat aan betrokkene de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – kort en zakelijk weergegeven – de ontnemingsvordering af te wijzen. Daartoe heeft de raadsman -kort gezegd- aangevoerd dat betrokkene de bemiddelingsfee ook zou hebben ontvangen indien op de facturen de juiste omschrijving zou zijn vermeld. De raadsman heeft hierbij ook gewezen op de uitspraak van dit hof van
23 mei 2018 in de ontnemingszaak van medeverdachte [BV2] (de vennootschap van medeverdachte [betrokkene 1] ) , waarbij de ontnemingsvordering is afgewezen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de positie van [betrokkene 2] als bestuurder van [BV1] ten aanzien van de afspraken tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] over de bemiddelingsfee voor het aanbrengen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] door [betrokkene 1] , waarbij [betrokkene 2] lijfelijk ook aanwezig en daarmee ook betrokken was, een andere was dan de positie van [betrokkene 1] en zijn [BV2] . Het hof volgt daarom de raadsman in zijn verweer dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu aannemelijk is dat betrokkene de bemiddelingsfee ook zou hebben ontvangen indien de facturen van een juiste omschrijving zouden zijn voorzien. Gelijk aan het arrest van dit hof van 23 mei 2018 in de ontnemingszaak van [BV2] , parketnummer 21-003106-16, zal het hof de ontnemingsvordering dan ook afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Voorhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 1 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Dolfing en mr. G. Voorhorst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 maart 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.