ECLI:NL:GHARL:2023:1222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
200.313.584/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het hof in hoger beroep en incidentele vorderingen in geschil tussen aandeelhouder en bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de bevoegdheid van het hof om kennis te nemen van vorderingen van de appellant, [appellant], tegen de besloten vennootschap Promile B.V. De appellant had een verzoek ingediend tot schorsing van Promile als bestuurder van Den2 OG, een vennootschap waarin hij aandelen houdt. Promile had een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de bevoegdheid om over de materiële geschilpunten te beslissen was overgedragen aan een deskundige benoemd door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het hof oordeelde echter dat het bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, aangezien de schorsing van een bestuurder door de rechter is voorbehouden aan de Ondernemingskamer, maar dat de appellant in afwachting van de enquêteprocedure een tijdelijke voorziening kon vorderen.

Daarnaast heeft het hof de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant afgewezen. Promile had aangevoerd dat de appellant geen procesbelang meer had, omdat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten die de overdracht van de aandelen aan Promile regelde. Het hof oordeelde dat de vordering tot schorsing van Promile nog steeds relevant was, aangezien de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst nog niet had plaatsgevonden. De incidentele vordering tot aanhouding van de behandeling van de zaak werd eveneens afgewezen, omdat het hof van mening was dat de appellant belang bleef houden bij zijn vorderingen, ongeacht de aanhangige procedures.

Het hof verklaarde zich bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen en hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdagen van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.313.584/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 531840)
arrest van 7 februari 2023
in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid tevens incidentele vorderingen in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
verweerder in het incident,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman, die kantoor houdt te Utrecht,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Promile B.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
eiseres in het incident,
hierna:
Promile,
advocaat: mr. E.H.J. aan de Stegge, die kantoor houdt te Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 15 maart 2022 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding d.d. 11 april 2022,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
- de rolbeslissing d.d. 19 juli 2022,
- de memorie van grieven met producties 1 t/m 20,
- de memorie van antwoord, mede exceptie van onbevoegdheid en incidentele conclusie, met producties 1 t/m 10,
- de antwoordconclusie in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing

De exceptie van onbevoegdheid
3.1.
Promile heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Volgens haar is de bevoegdheid om over materiële geschilpunten tussen haar en [appellant] te beslissen ten aanzien van Den2 OG - de gezamenlijke vennootschap van partijen waar het bedrijfspand van de tandartsenpraktijk van partijen in was ondergebracht - bindend overgegaan naar een door de Ondernemingskamer benoemde deskundige. Daarnaast – zo begrijpt het hof de stellingen van Promile – dient het hof zich eveneens onbevoegd te verklaren om van de vorderingen van [appellant] kennis te nemen, omdat op 11 januari 2023 uitspraak wordt verwacht van de rechtbank Midden-Nederland in een aanverwante procedure tussen [appellant] en (onder meer) Promile.
3.2.
Het hof acht zich bevoegd van de vorderingen van [appellant] kennis te nemen en overweegt daartoe het volgende. [appellant] heeft in de onderhavige procedure onder andere een vordering ingesteld die strekt tot schorsing van Promile als bestuurder van Den2 OG. Als uitgangspunt geldt dat de schorsing van een bestuurder van een besloten vennootschap door de rechter is voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het staat [appellant] echter vrij om, zoals hij in dit kort geding heeft gedaan, in afwachting van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer bij wege van een onmiddellijke tijdelijke voorziening te vorderen dat Promile als bestuurder wordt geschorst. De voorzieningenrechter, en in hoger beroep het hof, is in zoverre dan ook bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De omstandigheid dat partijen in de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer op 20 oktober 2022 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarbij zij (kort gezegd) een deskundige hebben opgedragen de waarde van de door [appellant] gehouden aandelen in Den2 OG bindend vast te stellen, waarna de aandelen van [appellant] aan Promile zullen worden overgedragen, maakt het voorgaande niet anders. Indien [appellant] zijn aandelen in Den2 OG aan Promile heeft overgedragen leidt dat niet tot de onbevoegdheid van het hof, maar hooguit tot afwijzing van de vordering tot schorsing van Promile als bestuurder van Den2 OG (indien [appellant] , anders dan hij in zijn antwoordconclusie heeft aangekondigd, die vorderingen zou handhaven). Bovendien staat vast dat op dit moment aan de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst nog geen (volledige) uitvoering is gegeven en dat de procedure bij de Ondernemingskamer in de tussentijd is aangehouden, terwijl de vordering tot schorsing van Promile in dit kort geding ziet op de periode totdat de Ondernemingskamer uitspraak doet.
3.3.
Het hof acht zich ook bevoegd kennis te nemen van de overige vorderingen van [appellant] , die onder andere strekken tot het verstrekken van schriftelijke bewijzen van opheffing/doorhaling van executoriale beslagen, tot staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding van 6 oktober 2021 en tot terugbetaling van dwangsommen. Op grond waarvan, zoals Promile kennelijk beoogt te stellen, de door de Ondernemingskamer benoemde deskundige uitsluitend bevoegd zou zijn over deze vorderingen van [appellant] te beslissen, is door Promile B.V. niet toegelicht en het hof ook overigens niet duidelijk.
3.4.
Voor zover Promile tot slot beoogt te stellen dat het hof zich onbevoegd dient te verklaren omdat tussen [appellant] en haar een aanverwante procedure aanhangig is bij de rechtbank Midden-Nederland waarin op 11 januari 2023 uitspraak wordt verwacht, overweegt het hof dat het bestaan van een aanverwante procedure niet kan leiden tot de onbevoegdheid van het hof om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant] in de onderhavige procedure.
3.5.
De conclusie is dat het hof geen reden ziet om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant] .
De incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring
3.6.
Promile heeft ook een incidentele vordering ingesteld die, zo begrijpt het hof, strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] vanwege een gebrek aan procesbelang. Promile beroept zich er in dit verband op dat partijen op 20 oktober 2022 in de enquêteprocedure een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan de aandelen van [appellant] in Den2 OG binnen afzienbare tijd aan Promile zullen worden overgedragen. De verweten gedragingen en rechtshandelingen die [appellant] aan zijn vordering tot schorsing van Promile als bestuurder van Den2 OG ten grondslag legt, kunnen na overdracht van die aandelen aan Promile zo nodig door Den2 OG bekrachtigd worden, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij schorsing van Promile als bestuurder. Verder stelt Promile dat twee van de verweten gedragingen die [appellant] ten grondslag legt aan zijn vordering tot schorsing, zijn ‘ingehaald’ door een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2022 en een vonnis in incident van diezelfde rechtbank van 2 november 2022.
3.7.
Het hof stelt voorop dat incidentele vorderingen, kort gezegd, vorderingen zijn die hangende de procedure en naar aanleiding daarvan kunnen worden ingesteld en die in beginsel geen betrekking hebben op materiële geschilpunten. De wet kent geen limitatieve lijst van incidentele vorderingen; het betreft een open stelsel. Op incidentele vorderingen wordt, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf beslist (artikel 209 Rv). Dit geldt ook voor niet in de wet geregelde incidenten.
3.8.
De onderhavige incidentele vordering is niet als zodanig in de wet geregeld, zodat aan de orde is of de door Promile ingeroepen niet-ontvankelijkheid zich leent voor behandeling als incident. Om te kunnen beoordelen of [appellant] nog een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn vorderingen in hoger beroep, dient een inhoudelijke beoordeling van deze vorderingen plaats te vinden. Dat betekent dat de vordering in het incident in dit geval in wezen een materieel verweer betreft. De beoordeling van dat verweer dient plaats te vinden in de hoofdzaak en dus niet in het kader van een incident. Dat partijen in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten maakt het voorgaande niet anders. Vaststaat immers dat de overdracht van de aandelen van [appellant] in Den2 OG op dit moment nog niet heeft plaatsgevonden en dat de procedure bij de Ondernemingskamer tot die tijd is aangehouden, terwijl de vordering van [appellant] in dit kort geding juist strekt tot schorsing van Promile als bestuurder in de periode totdat de Ondernemingskamer uitspraak heeft gedaan. Dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vorderingen in dit kort geding volgt dus niet zonder meer uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. De eventuele uitkomst van de enquêteprocedure zegt bovendien nog niets over de overige vorderingen van [appellant] die onderwerp vormen van dit hoger beroep.
3.9.
De incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
De incidentele vordering tot aanhouding
3.10.
Promile heeft tot slot een incidentele vordering strekkende tot aanhouding van de behandeling van de zaak ingediend. Zij vordert in dit verband (zo begrijpt het hof) primair de zaak aan te houden tot de aandelen in Den2 OG door [appellant] zijn overgedragen en geleverd aan Promile, subsidiair totdat de door de Ondernemingskamer benoemde deskundige bindend heeft beslist op de geschilpunten tussen partijen ten aanzien van Den2 OG en meer subsidiair totdat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, uitspraak heeft gedaan in de procedure met zaaknummer C/16/531851 HL ZA-317.
3.11.
Het hof stelt voorop dat een partij die aanhouding van de behandeling van de zaak wenst om een beslissing in een samenhangende procedure af te wachten, ervoor kan kiezen een daartoe strekkende incidentele vordering in te stellen, in plaats van eenvoudig (bij brief) een desbetreffend verzoek aan de rolrechter te doen. [1]
3.12.
Naar het oordeel van het hof bestaat in dit geval onvoldoende grond om de procedure aan te houden. De door [appellant] gevorderde schorsing van Promile als bestuurder van Den2 OG betreft een tijdelijke maatregel, die beoogd wordt te gelden totdat de Ondernemingskamer in de enquêteprocedure heeft beslist. Zolang aan de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken nog niet (volledig) uitvoering is gegeven, zijn de geschilpunten tussen partijen nog niet afgewikkeld en blijft [appellant] belang houden bij de door hem gevorderde tijdelijke ordemaatregel. Daar komt nog bij dat het hoger beroep ook betrekking heeft op geschilpunten die in het geheel niet bij de (deskundige van) de Ondernemingskamer voorliggen (punt III tot en met VIII van het petitum).
3.13.
Voor zover Promile aanhouding heeft gevorderd totdat de rechtbank Midden-Nederland uitspraak heeft gedaan in de procedure met zaaknummer C/16/531851 HL ZA-317 overweegt het hof dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd om toegewezen te kunnen worden. Van Promile mocht verwacht worden dat zij concreet zou aangeven waarom een andere procedure tussen partijen aanhouding van dit kort geding rechtvaardigt of daartoe noopt. Dat heeft zij nagelaten.
3.14.
De incidentele vordering tot aanhouding wordt afgewezen.
De conclusie
3.15.
Het hof zal zich bevoegd verklaren van de vorderingen van [appellant] in dit hoger beroep kennis te nemen. De incidentele vorderingen zullen worden afgewezen en de beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.16.
Het hof zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bepalen en verwijst de zaak naar de rol voor opgave verhinderdagen van partijen over de periode 15 februari tot en met 1 september 2023. Het hof ziet geen aanleiding om Promile in staat te stellen bij akte haar memorie van antwoord aan te vullen.

4.4. De beslissing

Het hof:
verklaart zich bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen;
in het incident:
wijst de vorderingen af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 14 februari 2023 voor opgave verhinderdagen van beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 3.16;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. J. Smit en mr. P.S. Bakker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 februari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:BU8176