In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 14 augustus 2018 tot en met 12 januari 2020, alsmede een boete die aan hem was opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg € 2.188, en de boete was aanvankelijk gelijk aan dit bedrag, maar werd later verminderd tot € 218. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 19 januari 2023 werd vastgesteld dat belanghebbende op 13 januari 2020 als bestuurder van de auto was aangesproken door opsporingsambtenaren. De auto, een Renault Megane Scenic, was geregistreerd in Slowakije en werd door de zwager van belanghebbende gebruikt. Belanghebbende stelde dat hij de auto niet feitelijk ter beschikking had gehad in de relevante periode, en dat de auto voornamelijk door zijn zwager werd gebruikt voor werkdoeleinden.
Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij belanghebbende lag. Ondanks het ontbreken van objectieve bewijsstukken, zoals tankbonnen, vond het Hof de verklaringen van belanghebbende en zijn zwager geloofwaardig. Het Hof concludeerde dat de auto in de relevante periode niet feitelijk ter beschikking stond aan belanghebbende, en vernietigde zowel de naheffingsaanslag als de boete. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 3.348 bedroegen.