ECLI:NL:GHARL:2023:1312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22/00715
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde vaststelling van een onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres1] 35 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 340.000, welke waarde door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 310.000 voorstelde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 340.000 en onderbouwde deze met een taxatiematrix waarin vergelijkingsobjecten waren opgenomen. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij met name gekeken naar de gerealiseerde koopprijs van een vergelijkingsobject in de nabijheid van de onroerende zaak.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 22/00715
uitspraakdatum:
14 februari 2023
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2022, nummer UTR 21/1697, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] 35 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2020, naar waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld op € 340.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2021 de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 21 maart 2022 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 7 april 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op 22 november 2022 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft op 13 januari 2023 een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2023. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1938 gebouwde tussenwoning met een woonoppervlakte van 97 m2 en een perceeloppervlakte van 146 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarde van de onroerende zaak ter beoordeling voorligt.
3.3.
Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van € 310.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 340.000. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op de in beroep ingebrachte taxatiematrix waarin de waarde is getaxeerd op € 340.000.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde van € 340.000 te hoog is. Dit brengt mee dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de in beroep ingebrachte taxatiematrix van WOZ-taxateur [naam4] van 27 september 2021 waarin vier in dezelfde woonwijk gelegen tussen- en eindwoningen als vergelijkingsobject zijn gebruikt ter bepaling van de waarde per 1 januari 2019. In deze matrix zijn onderstaande vergelijkingsobjecten weergegeven:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Waarde
Opp.
Per m2
Totaal
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 35
(tussenwoning)
1938
97 m2
€ 2.636
€ 255.700
146 m2
€ 550
€ 80.300
Berging € 4.000
€ 340.000
(01-01-19)
Koopsom
[adres2] 4
(tussenwoning)
1939
98 m2
€ 3.030
€ 296.900
170 m2
€ 524
€ 89.100
Berging € 4.000
€ 362.000
(08-11-17)
Gecorr.:
€ 390.000
[adres1] 27
(eindwoning)
1938
77 m2
€ 3.166
€ 243.780
234 m2
€ 471
€ 110.220
Berging € 4.000
€ 365.000
(18-04-19)
Gecorr.:
€ 358.000
[adres3] 5
(tussenwoning)
1938
75 m2
€ 3.025
€ 226.850
155 m2
€ 542
€ 84.150
Berging € 4.000
€ 317.500
(13-02-19)
Gecorr.:
€ 315.000
[adres1] 23
(tussenwoning)
1938
82 m2
€ 3.153
€ 258.580
174 m2
€ 519
€ 90.420
Berging € 4.000
€ 345.000
(27-08-18)
Gecorr.:
€ 353.000
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof met name waarde aan de in de markt gerealiseerde koopprijs van € 362.000 voor het vergelijkingsobject [adres2] 4 dat in dezelfde woonwijk op circa 180 meter van de onroerende zaak is gelegen en een nagenoeg zelfde bouwjaar (1938 versus 1939) en woonoppervlakte (97 m2 versus 98 m2) heeft. Bovendien zijn de bouwkundige kwaliteit (voldoende) en de staat van onderhoud (voldoende) goed vergelijkbaar. Met het verschil in voorzieningenniveau (eenvoudig versus normaal) heeft de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening gehouden door bij de onroerende zaak een lagere waarde per vierkante meter (€ 2.636 versus € 3.030) in aanmerking te nemen
.Verder heeft de heffingsambtenaar door het hanteren van een gemiddeld lagere waarde per vierkante meter perceel (€ 550 versus € 524) ook voldoende tot uiting gebracht dat de grotere perceeloppervlakte van het vergelijkingsobject een afnemend grensnut heeft – dit betreft het principe dat de waarde per vierkante meter perceel afneemt naarmate de perceeloppervlakte groter is – ten opzichte van het perceel van de onroerende zaak. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
4.5.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
De griffier, De raadsheer,
(G.J. van de Lagemaat) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.