ECLI:NL:GHARL:2023:1465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
21-003309-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak tegen verdachte voor seksueel misbruik van minderjarige broers in de jaren '90 met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van seksueel misbruik van zijn twee jongere broers in de jaren '90, toen zij minderjarig waren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en had schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar heeft aangemerkt. De aangevers hebben gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die zij door de verdachte hebben ondergaan, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de context van de gezinsdynamiek en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de slachtoffers. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 10.000 aan de eerste benadeelde partij en € 7.500 aan de tweede benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003309-20
Uitspraak d.d.: 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 september 2020 met parketnummer 05-005996-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1976,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen met aftrek van voorarrest. Ook heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank kunnen worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van Nimwegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland heeft verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 7.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van beide vorderingen is daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 1994 tot en met 13 augustus 1996 te [plaats 1] , met [slachtoffer 1] (roepnaam [slachtoffer 1] ), geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het één of meermalen laten vastpakken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en/of (daarbij)
- het één of meermalen in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 1994 tot en met 16 september 1998 te [plaats 1] , (telkens) door een (andere) feitelijkheid, te weten door als oudste broer (binnen het gezin) en het daardoor ontstane fysieke en/of geestelijke overwicht (onder meer door het aanzienlijke leeftijdsverschil) één of meermalen nader te noemen [slachtoffer 2] op zijn, verdachtes, kamer heeft geroepen en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de opdracht heeft gegeven om bij hem, verdachte, in bed te gaan liggen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] één of meer aanwijzingen heeft gegeven en/of (daarbij) [slachtoffer 2] (roepnaam [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 2] ) één of meermalen heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het één of meermalen (laten) vastpakken en/of (vervolgens) aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij zijn twee jongere broers seksueel heeft misbruikt in de periode van 21 januari 1994 tot en met 16 september 1998. Gelet op de nauwe samenhang tussen beide feiten en op de gevoerde verweren zal het hof de feiten gezamenlijk bespreken.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat verdachte in de periode van 1988 tot en met 1998 met zijn ouders, zus en vijf broers heeft gewoond aan [adres] te [plaats 1] .
Aangever [slachtoffer 1] (hierna te noemen ‘aangever [slachtoffer 1] ’) is een jongere broer van verdachte. Hij is geboren op [geboortedatum 1] . Aangever [slachtoffer 2] (hierna te noemen ‘aangever [slachtoffer 2] ') is ook een jongere broer van verdachte. Hij is geboren op [geboortedatum 2] . Verdachte is geboren op [geboortedatum verdachte] 1976. Verdachte is ongeveer 10 jaren ouder dan aangever [slachtoffer 1] en ongeveer 8 jaren ouder dan aangever [slachtoffer 2] .
Beide aangevers hebben verklaard dat hun oudere broer, verdachte, hen in hun jeugd
herhaaldelijk seksueel heeft misbruikt. Verdachte heeft dit - ook ter terechtzitting in hoger beroep – met stelligheid ontkend. Namens verdachte is dan ook vrijspraak bepleit. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de tenlastegelegde gedragingen binnen de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden, gelet op de wisselende verklaringen daaromtrent van beide aangevers en de getuigen. Voor zover het hof bewezen acht dat verdachte de tenlastegelegde gedragingen heeft verricht, moet worden vastgesteld dat deze hoogstwaarschijnlijk (veel) eerder dan vanaf 1994 hebben plaatsgevonden, aldus de verdediging. In de tweede plaats is aangevoerd dat het dossier onvoldoende (overtuigend) steunbewijs bevat voor de afzonderlijke aangiften. In dit verband is betoogd dat de aangevers veelvuldig en uitvoerig contact met elkaar hebben gehad en zij elkaar zodoende mogelijk hebben beïnvloed.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 september 2020 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide aangevers en het aanwezige steunbewijs het volgende overwogen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de twee aangevers betrouwbaar zijn. Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen overweegt de rechtbank dat de aangevers allebei gedetailleerd hebben verklaard, zowel in het informatief gesprek als bij de aangifte over wat er tussen ieder van hen en verdachte zou zijn voorgevallen, welke seksuele handelingen zouden zijn verricht en onder welke omstandigheden. Zij hebben beiden hierover op grote lijnen consistent verklaard en hun verklaringen sluiten op elkaar aan. Daarbij zijn hun beider verklaringen authentiek en op onderdelen gedetailleerd.

Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard:

'Ik weet zeker dat het niet meer dan vijf keer is gebeurd in een periode van maximaal een half jaar. "

"Ik kan mij de eerste keer nog goed herinneren. De keren daarna waren een beetje van
hetzelfde. Mijn ouders waren niet thuis. Het is in de douche gebeurd. Er lag een badmat op de grond en er was een bad.”
“Vanuit de slaapkamer van mijn ouders werd ik geroepen door [verdachte] . Ik weet niet meer wat ik aan het doen was. Ik was op de slaapkamer van mijn ouders. [verdachte] lag naakt op de badmat. Ik moest naast [verdachte] gaan zitten. Ik moest handelingen doen in eerste instantie met mijn handen. Later ook met mijn mond. Dat duurde tien minuten tot een kwartiertje. Ik weet nog dat hij niet klaargekomen is in mijn mond. Hij wilde dat ik aan zijn piemel ging trekken. Hij zat ook aan mij. Ik was acht en wist ook niet wat hij allemaal bedoelde. Ik snapte het niet zo goed. Die handelingen moest ik een paar keer uitvoeren. Hij gaf duidelijk aan wat ik moest doen. Dat ik hem in mijn handen moest nemen en in mijn mond moest doen.”
“V: Moest je hem ook toen ook in de mond nemen die tweede en derde keer?
A: Dat weet ik niet meer precies. Het was telkens een beetje van hetzelfde. Van de eerste keer weet ik wel zeker dat ik hem in mijn mond moest nemen.” (...) "De smaak en reuk was voor mij het ergste. Ik kan het niet goed beschrijven. Ik kan het me nog wel goed herinneren. Het was een muf iets. Een wrange smaak. Ik moet er vaak over nadenken. Ik heb er ook nog vaak over nagedacht. Een beetje zweetachtig. Het is niet zo'n schone man.
V: hoe voelt het in je mond?
A: ik kan het niet omschrijven. Je doet het omdat het je gezegd wordt. Mijn grote broer zei dat ik dat moest doen dus het zal wel goed zijn.”

Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard:

"Ik schat dat ik tussen de tien en dertien jaar oud was. Ik lag alleen in de kamer. Dat was de kamer waar ik het net over had. Dat is de kamer waar [verdachte] mij vanaf heeft gelokt. In de laatste jaren dat we in [plaats 1] woonde had ik de kamer voor mij alleen. [verdachte] was toen tussen de achttien en eenentwintig. Ik keek tegen hem op. Ik was nog maar een klein hummeltje.

"Het beste dat ik mij kan herinneren is dat ik bij hem in bed moest liggen en ik aan zijn piemel moest zitten en dat ik onder de sperma zat. [verdachte] noemde het toen melk. Ik wist toen niet wat het was. Het is meerdere keren gebeurd. Ik moest daarna mijn handen was op de kamer van [verdachte] waar een wastafel was of op de overloop waar een oude gootsteen was met een dun water straaltje. Dun en keihard zodat mijn hele kleren zeiknat waren en ik op de kop kreeg van mijn ouders omdat ik zo nat was. Wij mochten eigenlijk niet aan die kraan komen. ”
"In de badkamer is het één keer gebeurd. In bed meerdere keren. Ik denk dat het op een avond gebeurd is en dat mijn ouders niet thuis waren
"Hij zat wel aan mijn piemel maar in mijn beleving gebeurde er niet zoveel. ”
"V: Waarom ben je daar in de badkamer?
A: (...) ‘" [verdachte] stond bij de wc. Hij was zich aan het aftrekken. Toen zag ik het voor het eerst. Ik herinner mij als de dag van gisteren dat ik vroeg aan [verdachte] wat is dat wat er uit je piemel komt. [verdachte] zei toen: "melk ". Ik vond het vies. Plakzooi.”
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van aangevers authentiek en oprecht en daardoor betrouwbaar. Het noemen van details als de beschrijving van geur, smaak en plaats draagt bij aan de authenticiteit en geloofwaardigheid van de verklaringen. Daarvoor is voorts van belang dat aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] ook in hun verklaring hebben aangegeven wat ze niet weten.
Hoewel de aangevers in hun informatief gesprek en in de aangifte verschillend hebben verklaard wat betreft de pleegperiode en de leeftijd die zij zouden hebben gehad, ziet de rechtbank hierin op zichzelf onvoldoende reden om vast te stellen dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Aangever [slachtoffer 1]heeft in het informatief gesprek verklaard dat hij de periode tussen zijn 6e en 10e jaar aanhoudt, omdat het in ieder geval niet meer gebeurde toen hij in groep 7 of 8 zat. In zijn aangifte zegt hij: "Ik denk tussen mijn 8e en mijn 10e. In ieder geval voor we naar [plaats 2] verhuisden. We zijn in 1999 naar [plaats 2] verhuisd. Dus van 1994 tot 1996 ongeveer. Ik denk dat het meer richting mijn 8e was.”
Aangever [slachtoffer 2]heeft in het informatief gesprek verklaard dat er dingen waren gebeurd tussen hem en zijn zus [zus] . Dat dat tussen zijn 8e en zijn 13e jaar was. Hij weet niet welke leeftijd hij precies had, maar het was ergens in die periode. Hij verklaart vervolgens dat hij ook zijn broer [verdachte] moest aftrekken en dat dat ergens in dezelfde periode is gebeurd. In zijn aangifte zegt hij "Ik heb het gevoel dat ik al de kamer alleen had. Ik schat dat ik tussen de 10 en 13 jaar oud was.”
De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen van aangevers innerlijk niet tegenstrijdig zijn.
De periode in de aangifte is bij beiden slechts beperkter dan in het informatieve gesprek. Dat maakt de verklaring over de periodes waarin het misbruik zich zou hebben afgespeeld niet ongeloofwaardig. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat de aangevers hebben verklaard over handelingen van meer dan twintig jaar geleden.
Valse aangiften?
Het betoog van de verdediging, dat de aangevers op initiatief van hun broer [broer X] een hetze voeren en dus valse aangiften hebben gedaan, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft hiervoor geen enkel aanknopingspunt in het dossier aangetroffen. Verdachte heeft ook niet eerder (bijvoorbeeld bij de politie) verklaard dat er sprake is van een hetze tegen hem vanuit de familie. Pas ter zitting heeft hij dit verklaard. Ook in zijn communicatie naar aangevers en de rest van de familie toe heeft hij niet benoemd dat hij denkt dat er sprake is van een hetze.
Verdachte heeft namelijk op 16 januari 2018 een e-mail verstuurd naar aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere familieleden. In de e-mail staan onder meer de volgende passages:
  • “Met schaamte stuur ik deze brief. Ik schaam me diep voor wat er gebeurd is in mijn tienerjaren en in jullie jeugdjaren”,
  • “Want wat er gebeurd is, zoals jullie, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , hebben verteld en wat ik heb gehoord van [broer X] wat ik [broer Y] heb aangedaan, is verschrikkelijk”;
  • “ [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , ik heb jullie gezichten gezien zaterdag een week geleden”; “Ik kan niet anders dan concluderen dat wat jullie vorige week zaterdag vertelden dat jullie de waarheid spreken. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan jullie woorden. Daar ken ik jullie te lang en te goed voor”; en
  • “Graag zou ik met jullie persoonlijk willen praten en mijn excuses maken en om vergeving vragen”."
Hieruit volgt bovendien dat de aangevers verdachte eerst in persoon hebben aangesproken op zijn gedrag. Naar aanleiding daarvan heeft verdachte deze e-mail geschreven. De bewoordingen gebruikt door verdachte bieden geen aanknopingspunten voor een hetze, integendeel. Immers, verdachte geeft aan geen enkele reden te hebben om te twijfelen aan de woorden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , omdat hij hen daar te lang en goed voor kent. Daarnaast volgt uit het WhatsApp- verkeer, van 12 februari 2018 tot en met 28 maart 2018, dat onder meer aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in gesprek wilden blijven met verdachte wat er niet op duidt dat zij uit waren op het beschadigen van verdachte.
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers en acht deze dan ook bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een begin van aannemelijkheid met betrekking tot het door de verdediging geschetste scenario.
Het steunbewijs
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de afzonderlijke aangiften.
Allereerst dienen de beide verklaringen van de beide aangevers elkaar tot steunbewijs. Zij komen op relevante punten overeen, namelijk dat:
  • het in het ouderlijk huis gebeurde, op momenten dat hun ouders niet thuis waren;
  • verdachte hen naar hem lieten toe komen, althans naderen, verdachte een van de broertjes vraagt om er bij te komen en bepaalde handelingen met zijn, verdachtes, geslachtsdeel te verrichten, zij aan het geslachtsdeel van verdachte moesten zitten;
  • verdachte aangaf wat zij moesten doen, verdachte ook aan hun geslachtsdeel zat, en dat het maximaal vijf keren is gebeurd ( [slachtoffer 2] heeft verklaard: op één hand te tellen) in een periode van ongeveer een half jaar.
De aangiften worden ook ondersteund door de verklaring die zijn afgelegd door zus [zus] en broer [broer Y] . [zus] (hierna te noemen bij haar roepnaam ‘ [zus] ’) is de zus van aangevers en verdachte. Zij heeft verklaard dat zij, net nadat zij 12 jaren oud was geworden, verdachte moest aftrekken. Ze moest naar de slaapkamer van verdachte komen. Seksuele handelingen tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden tot ze ongeveer 14/15 jaren oud was. Het vond voornamelijk plaats wanneer hun ouders weg waren. Ze is geboren op [geboortedatum zus] .
[broer Y] (hierna te noemen bij diens roepnaam ‘ [broer Y] ’) is een broer van aangevers en verdachte. Hij heeft verklaard dat verdachte seksuele handelingen bij hem heeft verricht. Verdachte en [broer Y] waren toen beiden minderjarig. [broer Y] is geboren op [geboortedatum broer Y] en is ongeveer 7 jaren jonger dan verdachte. Verdachte was tijdens de seksuele handelingen 15 a 16 jaren oud. Wanneer hun ouders weg waren en verdachte moest oppassen riep hij, verdachte, [broer Y] bij zich. Verdachte lag dan opgewonden in bed en [broer Y] moest daar bij komen liggen. Hij heeft toen tegen [broer Y] gezegd "Die moet je eens in je mond nemen. Dat is lekker joh". Verdachte had met zijn ene hand zijn lid vast en met zijn andere hand duwde hij het hoofd van [broer Y] op de penis van verdachte. Vervolgens is verdachte in de mond van [broer Y] klaargekomen.
De verklaring van [broer Y] wordt ondersteund door de verklaring van zijn echtgenote, [echtgenote broer Y] . Zij heeft verklaard dat [broer Y] in september 2016 tegen haar heeft verteld dat hij door verdachte is misbruikt toen hij, [broer Y] , 7 a 8 jaren oud was. Nadat hij het tegen haar had verteld, hebben zij het tot januari 2018 ‘weggeduwd’ in het belang van hun gezin. Pas in januari 2018 kwam het weer ter sprake toen, na een ruzie tussen [zus] en verdachte, het misbruik van aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] bekend werd.
Aanvullende overwegingen hof
Het hof acht de bovenstaande overwegingen van de rechtbank juist en neemt die over.
Het hof volgt de raadsman - onder verwijzing naar bovenstaande overwegingen - niet in zijn verweer dat de verklaringen van beide aangevers onbetrouwbaar zijn omdat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding dan wel aangetaste herinneringen. Uit het dossier leidt het hof af dat de aangevers met elkaar, en met de andere gezinsleden en aanverwanten hebben gesproken over wat er in hun jeugd is gebeurd, maar dat maakt de verklaringen niet zonder meer onbetrouwbaar. Uit de aangiften van beide aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen specifieke herinneringen aan het misbruik voor die onderling van elkaar afwijken en gedetailleerd worden beschreven. De manier waarop zij verklaren uit eigen herinnering acht het hof navolgbaar. Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers draagt naar het oordeel van het hof bij dat hun beweegreden om aangifte te doen veeleer was gelegen in het uiteindelijke gebrek aan erkenning door hun broer dan dat die erop was gericht om verdachte nadeel toe te brengen. Uit het in het dossier opgenomen Whatsapp verkeer van 12 februari 2018 tot en met 28 maart 2018 volgt ook dat dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] juist in gesprek willen blijven met verdachte. Dit wijst evenmin op de intentie nadeel toe te brengen. Het hof acht de verklaringen van aangevers en de wijze waarop zij uiteindelijk tot een aangifte komen, te weten na daarmee lang te hebben geworsteld, authentiek en overtuigend. Het hof heeft geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen en zal deze als uitgangspunt nemen.
De juistheid van de kern van de tenlastelegging dient ook uit ander bewijsmateriaal dan alleen de - door het hof betrouwbaar geachte - verklaringen van aangevers te volgen.
De verklaringen van aangevers bevatten overeenkomsten waar het gaat om de woning waarin het misbruik plaatsvond wanneer de ouders weg waren, de wijze waarop verdachte dat misbruik initieerde en de ontuchtige handelingen die moesten worden verricht, alsook de leeftijd die zij ten tijde van het misbruik ongeveer hadden. In die zin ondersteunen de aangiftes elkaar. Op deze punten bevat het dossier tevens steun voor de aangiften in de verklaringen van broer [broer Y] en zus [zus] , die in grote lijnen overeenkomstig hebben verklaard. De verklaring van [broer Y] worden bovendien op haar beurt weer ondersteund door de verklaring van diens echtgenote. De verklaringen van aangevers staan derhalve niet op zichzelf maar vinden hun inbedding in de geschetste context van wat plaatsvond in de woning. Die context vindt bevestiging in hetgeen onder meer broer [broer Y] en [zus] daarover verklaren. In onderling verband en in samenhang beschouwd acht het hof deze bewijsmiddelen voldoende redengevend voor het oordeel dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Verdachtes gedragingen met aangever [slachtoffer 2] zijn naar het oordeel van het hof zonder meer aan te merken als ontuchtig. Verdachte was immers de oudere broer van [slachtoffer 2] en had de leeftijd van 18 bereikt, terwijl [slachtoffer 2] acht jaren jonger en in die periode nog minderjarig was.
Gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil had verdachte een fysiek en geestelijk overwicht op [slachtoffer 2] . Tekenend in dit verband is de verklaring van [slachtoffer 2] :
“ [verdachte] was toen tussen de achttien en eenentwintig. Ik keek tegen hem op. Ik was nog maar een klein hummeltje.”Door in die situatie van kwetsbaarheid aan [slachtoffer 2] op te dragen seksuele handelingen bij hem te verrichten, heeft verdachte [slachtoffer 2] in een situatie gebracht waarin geen weerstand van hem kon worden gevergd. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van dwang.
Met betrekking tot de tenlastegelegde periodes is door de verdediging gewezen op verschillen in de verklaringen die zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben afgelegd in hun ‘informatief gesprek zeden’ enerzijds en in hun aangiften anderzijds. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat deze verklaringen niet innerlijk tegenstrijdig zijn. Hun verklaringen bij het informatieve gesprek zijn naar het oordeel van het hof algemener van aard. In hun aangiften hebben beide aangevers de periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden ingeperkt op basis van specifieke herinneringen. [slachtoffer 1] plaatst het misbruik in de periode voorafgaand aan de verhuizing van het gezin in 1999 en herinnert zich dat het vóór zijn tiende levensjaar plaats moet hebben gevonden, aangezien hij zich vanaf die leeftijd meer herinnert en het toen niet meer is voorgekomen. [slachtoffer 2] koppelt de periode van het misbruik aan de laatste jaren dat het gezin in [plaats 1] woonde toen hij tussen de 10 en 13 jaar oud was en een kamer alleen had, waarvandaan verdachte hem naar zijn slaapkamer lokte. Het hof acht deze nadere duiding van de pleegperiode voldoende specifiek en heeft ook op dit punt geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Het hof zal daarom de aangiften op dit punt volgen en acht zodoende eveneens bewezen dat het misbruik binnen de tenlastegelegde pleegperiodes heeft plaatsgevonden.
Het hof volgt de verdediging ook niet in de stelling dat in het zogenoemde tentgesprek door [broer Y] en [slachtoffer 2] het misbruik door broer [verdachte] over en weer hebben uitgewisseld. En dat het misbruik van [slachtoffer 2] daarom veel eerder heeft plaatsgehad. Dit ligt een stuk genuanceerder, dan door de raadsman bij pleidooi betoogd. Aangever [slachtoffer 2] heeft over het misbruik van [broer Y] verteld dat hij dat wist. Dat hij op een gegeven moment in een tent heeft geslapen en ze het er toen over hebben gehad. Dat [slachtoffer 2] het wist heeft [broer Y] in zijn informatief gesprek zo bevestigd. Over het tentgesprek preciseert [slachtoffer 2] onder meer dat hij niet wist dat [broer Y] het van hem wist. Dat hem dat pas achteraf bleek toen het – samengevat – was uitgekomen. Het hof volgt daarom de verdediging niet in haar conclusie dat het misbruik van [slachtoffer 2] vanwege de informatie-uitwisseling in de tent, veel eerder moet hebben plaatsgevonden.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De verdediging heeft voorwaardelijk om het horen van deskundige [deskundige] gevraagd. De verdediging meent dat de rapportage niet als belastend bewijs kan worden gebruikt. Indien het hof een andersluidend oordeel heeft en naar veroordeling neigt wil de verdediging [deskundige] laten horen teneinde hem over zijn rapportage te bevragen.
Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek om mr. dr. [deskundige] als getuige-deskundige te horen af. Het hof gebruikt de conclusies in de rapportage niet als belastend bewijs in de bewijsconstructie. Het hof begrijpt het verzoek van de verdediging aldus dat wanneer gebruik van de rapportage achterwege blijft, het horen van [deskundige] niet wordt verzocht. De geschetste ondervraging over de in de ogen van de verdediging ten onrechte belastende kanttekeningen in de rapportage is immers niet meer relevant nu het hof - zoals de verdediging bepleit - de rapportage niet voor bewijs gebruikt. Het hof acht zich voldoende voorgelicht door de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en acht een verhoor niet noodzakelijk en in de gegeven omstandigheden evenmin in het belang van de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 01 september 1994 tot en met 13 augustus 1996 te [plaats 1] , met [slachtoffer 1] (roepnaam [slachtoffer 1] ), geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het meermalen laten vastpakken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en
- het in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] ;
2.
Hij op meer tijdstippen in de periode van 21 januari 1994 tot en met 16 september 1998 te [plaats 1] , telkens door feitelijkheden, te weten door als oudste broer binnen het gezin en het daardoor ontstane fysieke en geestelijke overwicht onder meer door het aanzienlijke leeftijdsverschil die [slachtoffer 2] de opdracht heeft gegeven om bij hem, verdachte, in bed te gaan liggen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] aanwijzingen heeft gegeven en daarbij [slachtoffer 2] (roepnaam [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 2] ) één of meermalen heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, te weten:
- het meermalen (laten) vastpakken en (vervolgens) aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als jongvolwassene gedurende een langere periode in de jaren ‘90 meermalen zijn destijds minderjarige broertjes seksueel misbruikt. Door zijn handelen heeft hij hen beroofd van een normale seksuele ontwikkeling en hen daarvoor in de plaats een traumatische ervaring gegeven. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn status, rol en verantwoordelijkheid als oudere en meerderjarige broer in het gezin. Wat een veilige en vertrouwde omgeving had moeten zijn, is door het toedoen van verdachte veranderd in een pijnlijke, onveilige en emotionele situatie, waarover pas jaren later, in 2018, openlijk gesproken kon worden. Beide slachtoffers hebben treffend onder woorden gebracht wat het handelen van hun broer bij hen teweeg heeft gebracht en welke gevolgen zij
daarvan nu nog steeds ervaren. Zij dragen deze ervaringen hun leven met zich mee. Hoewel zij in eerste instantie, mede vanuit hun opvoeding, hebben getracht de situatie onderling te bespreken en op te lossen, is dit niet gelukt. Zij wensten nog steeds dat verdachte zijn verantwoordelijkheid zou nemen en zou erkennen wat er is voorgevallen. Verdachte heeft echter geen berouw getoond, maar de feiten halsstarrig ontkend en zijn broers beschuldigd van het doen van valse aangiften. Dit is een hard gelag voor de slachtoffers. Het is immers een ervaringsregel dat erkenning van schuld en het nemen van verantwoordelijkheid de pijn bij slachtoffers pleegt te verzachten.
Bij de straftoemeting heeft het hof ook gelet op het verder blanco strafblad van verdachte en het advies van de reclassering, waaruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere sociale omstandigheden of van psychosociale disfunctie die reden zouden kunnen vormen voor strafmatiging dan wel strafverzwaring. Het hof houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het misbruik zelf ook amper volwassen was en niet was uitgerijpt in zijn groei en ontwikkeling.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten van dusdanige ernst zijn dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf. Gelet op die ernst van het feit en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd is enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden daarvoor in beginsel een passende en geboden sanctie. Het zal evenwel ook rekening houden met het tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd en met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. Het hof houdt er tevens rekening mee dat het hof anders dan de rechtbank bij het tweede feit niet tot een bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid komt, nu die niet is ten laste gelegd. Hierin ziet het hof, alles afwegende, aanleiding om de straf te matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Zonder overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen hebben opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Namens verdachte is onder verwijzing naar andere strafzaken bepleit de hoogte van het schadebedrag te matigen. Naar het oordeel van het hof wijkt de onderhavige zaak daarvan af in die zin dat de benadeelde partij het misbruik jarenlang met zich heeft moeten dragen. Het hof acht alles afwegende het gevorderde bedrag in deze zaak billijk en ziet daarom geen reden om tot matiging over te gaan. Het hof heeft daarbij ook betrokken hetgeen rechters in min of meer vergelijkbare zaken aan schadevergoeding plegen op te leggen. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Namens verdachte is onder verwijzing naar andere strafzaken bepleit de hoogte van het schadebedrag te matigen. Naar het oordeel van het hof wijkt de onderhavige zaak daarvan af in die zin dat de benadeelde partij het misbruik jarenlang met zich heeft moeten dragen. Het hof acht alles afwegende het gevorderde bedrag in deze zaak billijk en ziet daarom geen reden om tot matiging over te gaan. Het hof heeft daarbij ook betrokken hetgeen rechters in min of meer vergelijkbare zaken aan schadevergoeding plegen op te leggen. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 1996.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 juli 1996.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.