ECLI:NL:GHARL:2023:1536

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.313.344
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door onmacht vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De vader, die te maken heeft met psychiatrische problematiek en hersenletsel door een motorongeluk, was niet in staat om samen met de moeder op een behoorlijke manier het gezag over hun kind uit te oefenen. De ouders hadden eerder gezamenlijk gezag, maar door de onmacht van de vader om de belangen van het kind voorop te stellen, was er een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De moeder had verzocht om eenhoofdig gezag en het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden. De vader heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag in stand te houden, maar het hof heeft deze grief afgewezen. De moeder heeft zich, ondanks de moeizame communicatie met de vader, steeds ingezet voor contact tussen de vader en het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij het gezag van de vader is beëindigd en de moeder alleen met het gezag is belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.344
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 530192)
beschikking van 21 februari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Voorberg te Barneveld,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.T. Bakker te Driebergen-Rijssenburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de rechtbank), van 21 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juli 2022, en
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is een vertegenwoordiger verschenen. Aan twee begeleiders van de vader is, met instemming van de moeder, bijzondere toegang verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en zij zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren te [plaats1] [in] 2013. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 7 januari 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige] tot 7 januari 2020 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De termijn van deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 21 december 2021 tot 7 juli 2022. Met ingang van laatstgenoemde datum is de ondertoezichtstelling geëindigd.
3.3
Bij verzoekschrift van 5 november 2021 heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat zij voortaan belast zal zijn met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] heeft.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] in stand blijft dan wel herleeft.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Gelet op de stukken en hetgeen op de zitting aan de orde is gekomen is het hof met de rechtbank van oordeel dat het gezamenlijk gezag dient te worden beëindigd en dat de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] dient te worden belast.
De moeder heeft, ook in hoger beroep, gesteld dater een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet is te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof is van oordeel dat de vader dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en stelt dit daarom vast.
Daarnaast vindt het hof wijziging van het gezag ook anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
5.3
Bij de vader is al langere tijd sprake van psychiatrische problematiek. Daarnaast heeft hij door een ernstig motorongeluk in 2019 hersenletsel opgelopen. De vader heeft op alle levensgebieden begeleiding nodig en kan niet meer zelfstandig wonen. Hij verblijft in een GGZ-instelling en hij heeft een bewindvoerder en een mentor. Door de beperkingen en onmogelijkheden van de vader is hij niet zozeer onwillig als wel onmachtig om samen met de moeder op een behoorlijke manier het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Enige vorm van directe communicatie tussen de ouders is (al langere tijd) niet mogelijk en zij zijn daarvoor aangewezen op hulpverlening, ter bemiddeling. Toen de ouders nog samen het gezag hadden, was de vader niet altijd in staat om de belangen van [de minderjarige] voorop te zetten en konden beslissingen vaak alleen worden genomen door tussenkomst van de jeugdbeschermer of hulpverlening van de vader. [de minderjarige] dreigde daardoor klem of verloren te raken. Zo weigerde de vader zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van [de minderjarige] bij een huisarts, hij gaf geen toestemming gegeven voor een buitenlandse vakantie van de moeder met [de minderjarige] en hij wilde niet meewerken aan de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige] . Desgevraagd heeft de vader op de zitting bij het hof geantwoord dat hij zich deze voorvallen slechts vaag kan herinneren.
5.4
Ook de raad heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren dreigt te raken. Hoewel ook de raad begrijpt dat de vader betrokken wil blijven bij het leven van [de minderjarige] is hij niet in staat de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. De recente crisisopname van de vader en het feit dat de omgang op dit moment door twee personen moet worden begeleid omdat de veiligheid van [de minderjarige] anders niet kan worden gewaarborgd, tonen aan hoe kwetsbaar en wankel de situatie van de vader is. Dit vraagt veel van [de minderjarige] want ook zij moet zich daar steeds opnieuw aan aanpassen. Gezamenlijk gezag is in deze situatie niet haalbaar. De raad heeft op de zitting geadviseerd om de moeder alleen met het gezag te belasten. Het hof volgt dat advies van de raad.
5.5
Het hof voegt daar nog aan toe dat, gelet op de problematiek van de vader en in het bijzonder zijn hersenletsel, geen zicht bestaat op verbetering van de situatie binnen afzienbare tijd. Daarnaast neemt het hof nog in aanmerking dat is gebleken dat de moeder zich, ondanks de moeizame verhouding en slechte communicatie met de vader, steeds inzet voor contact tussen [de minderjarige] en de vader. Ook op de zitting heeft de moeder gezegd dat zij het belangrijk vindt dat er contact is tussen [de minderjarige] en de vader. Ook houdt zij zich, via de hulpverlening, aan haar informatieplicht en op de zitting heeft zij gezegd dat zij dit zal blijven doen. De door de vader geuite angst om bij [de minderjarige] buiten beeld te raken vindt het hof, hoewel vanuit het perspectief van de vader misschien invoelbaar, niet gegrond.
5.6
Gelet op het voorgaande faalt de grief van de vader. Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
van 21 april 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en K. Mans en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.