ECLI:NL:GHARL:2023:1566

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.319.322
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de overname van de woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de overname van een woning na echtscheiding. De man en de vrouw, die eerder gehuwd waren, hebben een geschil over de verdeling van de ontbonden gemeenschap, waaronder de woning aan de [adres] te [woonplaats1]. De rechtbank Gelderland had op 1 april 2022 een beschikking gegeven over de wijze van verdeling, waarbij de man de gelegenheid kreeg om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van € 550.000. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard om haar medewerking te vorderen voor de levering van de woning aan hem. De vrouw heeft in reconventie gevorderd dat de man zijn medewerking verleent aan de levering van de woning aan haar.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 8 november 2022 de vrouw in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen en heeft bepaald dat zij binnen tien weken een offerte moet overleggen. Indien dit niet lukt, moet de man binnen vier weken een offerte overleggen. Beide partijen hebben echter geen spoedeisend belang aangetoond voor hun vorderingen in hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de geldigheidsduur van de hypotheekoffertes van beide partijen was verstreken en dat er geen voldoende spoedeisend belang was voor de gevraagde voorzieningen. Het hof heeft daarom het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de gevraagde voorzieningen geweigerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.322
(zaaknummer rechtbank Gelderland 407644)
arrest in kort geding van 21 februari 2023
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. Wolkenfelt,
tegen
[verweerster] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. D. Simo.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 november 2022 heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 november 2022 met grieven,
- een conclusie van eis van de zijde van de man houdende een vermeerdering van eis, met
productie 1HB,
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot
en met 11,
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep,
- een H16-formulier van de zijde van de man met een akte met bewijs tot inschrijving van het
hoger beroep in overeenstemming met artikel 433 Rv bij de rechtbank,
- een H16-formulier van de zijde van de vrouw met een akte met bewijs tot inschrijving
van het hoger beroep in overeenstemming met artikel 433 Rv bij de rechtbank,
- het arrest van dit hof van 10 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- een H12-formulier van de zijde van de vrouw met een brief en de producties 12 tot en
met 14.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Mr. Wolkenfelt heeft op de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de begeleidende brief bij het namens de vrouw ingediende H12-formulier met producties. Het hof heeft na een korte schorsing beslist dat die stukken eenvoudig te doorgronden zijn en worden toegelaten. Vervolgens is de zitting nogmaals geschorst en is mr. Wolkenfelt en zijn cliënt de tijd gegeven om die stukken door te nemen en te bespreken.
2.4
Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben de beide advocaten het hof medegedeeld dat zij nog met elkaar in overleg zouden gaan om te bezien of partijen onderling alsnog tot een vergelijk konden komen en dat zij het hof uiterlijk 27 januari 2023 zouden berichten mocht dit het geval zijn. Het hof heeft van geen van partijen bericht ontvangen.

3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank van 1 april 2022 is de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap gelast.
3.2
Ten aanzien van de tot die ontbonden gemeenschap behorende woning aan de [adres] te [woonplaats1] is – kort samengevat – het volgende beslist:
- de woning dient binnen een week na 4 februari 2022 per die datum door [naam1]
makelaars & taxateurs in [woonplaats1] te worden getaxeerd;
- de kosten daarvan worden door partijen samen gedragen, ieder voor de helft;
- de man krijgt na ontvangst van het taxatierapport drie maanden de gelegenheid om de
woning tegen de aldus getaxeerde waarde over te nemen;
- als blijkt dat de man dat niet kan krijgt de vrouw vervolgens drie maanden de tijd om de
woning tegen de getaxeerde waarde over te nemen;
- zo ook de vrouw dat niet kan dienen partijen de woning te verkopen.
3.3
De woning is door genoemde makelaar getaxeerd op een waarde van € 550.000.
3.4
Beide partijen hebben hun mogelijkheden onderzocht om de woning over te nemen.
3.5
De man heeft de vrouw in dit kort geding gedagvaard en gevorderd de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de man tegen de getaxeerde waarde en te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de ondertekening van de leveringsakte door de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.6
Op haar beurt heeft de vrouw, in reconventie, gevorderd de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw tegen de getaxeerde waarde, onder verbeurte van een dwangsom zo de man hier niet aan meewerkt, en te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de ondertekening van de leveringsakte door de man en hem te veroordelen in de proceskosten.
3.7
De voorzieningenrechter heeft bij het arrest in kort geding van 8 november 2022, kort samengevat, de vrouw in de gelegenheid gesteld de woning over te nemen en bepaald dat zij binnen tien weken na het vonnis een offerte aan de man dient over te leggen waaruit blijkt dat zij de woning kan overnemen. Als haar dat lukt wordt de man veroordeeld om aan de levering van de woning mee te werken onder verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag dat hij daarmee in verzuim is. Verder is bepaald dat het vonnis indien nodig op grond van 3:300 lid 1 BW in de plaats zal treden van de ondertekening van de leveringsakte door de man.
3.8
Voor het geval het de vrouw niet lukt een dergelijke offerte aan de man te tonen, is bepaald dat de man binnen vier weken na het verstrijken van de termijn van de vrouw een offerte dient over te leggen aan de vrouw waaruit blijkt dat hij de woning kan overnemen. Als dit hem lukt wordt de vrouw veroordeeld om mee te werken aan de levering, onder verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag dat zij daarmee in verzuim is. Verder is bepaald dat het vonnis indien nodig op grond van 3:300 lid 1 BW in de plaats zal treden van de ondertekening van de leveringsakte door de vrouw.
3.9
Voor het geval het zowel vrouw als de man niet lukt de woning over te nemen, wordt de man verplicht om binnen vijftien weken na het vonnis in kort geding mee te werken aan verkoop en levering van de woning aan een derde, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag. Voor dat geval is de vrouw ook vervangende toestemming verleend voor die verkoop en levering en is bepaald dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de toestemming van de man.
3.1
De man is ook veroordeeld om € 408,38 aan de vrouw te voldoen voor betaling van de kosten van de makelaar.
3.11
Het vonnis in kort geding is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen. Tot slot is bepaald dat iedere partij de eigen de kosten betaalt.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
In hoger beroep vraagt de man primair om vernietiging van het bestreden vonnis in kort geding en opnieuw rechtdoende om toewijzing van zijn vorderingen uit de eerste aanleg en veroordeling van de vrouw om hem € 4.121,- te betalen wegens annulerings- en advieskosten.
4.2
Subsidiair vraagt de man om aan de levering aan de vrouw de voorwaarde van een anti-speculatiebeding te verbinden. Ook vraagt hij om ook hem een termijn van tien weken te gunnen in plaats van vier weken. En voor het geval de woning aan de vrouw wordt geleverd vraagt hij om een termijn van drie maanden vanaf de levering om elders passende woonruimte te vinden. Voor het geval de woning wordt verkocht aan een derde vraagt hij om een oplevertermijn van drie maanden vanaf de koopovereenkomst. Een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4.3
Op haar beurt vraagt de vrouw het vonnis in kort geding deels te vernietigen en te bepalen dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen en te bepalen dat zij binnen tien weken na het arrest van het hof een offerte dient over te leggen waaruit blijkt dat zij tot overname in staat is. Zo haar dat niet lukt dient te man binnen vier weken na die termijn een offerte over te leggen waaruit blijkt dat hij de woning kan overnemen. Verder vraagt zij om de man te veroordelen in de kosten van beide instanties. Voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat de man de termijn niet heeft overschreden en zijn vordering om de vrouw te verplichting tot medewerking aan levering van de woning aan de man toewijst, vraagt zij om de man te veroordelen om haar bij wijze van voorschot de advieskosten van de hypotheekadviseur ten bedrage van € 3.775 te betalen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
5.2
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE 4553).
5.3
Gelet op voormelde criteria is het hof is van oordeel dat de man ten tijde van de uitspraak in hoger beroep geen spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Namens de man is namelijk betoogd dat de aanleiding voor het kort geding is geweest dat hij een bindende offerte had voor de financiering van de toedeling van de woning. Die offerte was geldig tot 22 december 2022. Nu de geldigheidsduur van de offerte al voor de mondelinge behandeling in hoger beroep is verlopen, is daarmee het door de man gestelde spoedeisend belang komen te vervallen. Daarbij kan bovendien de vraag worden gesteld of het hebben van een dergelijke offerte in dit geval een voldoende spoedeisend belang is. Daarover hieronder meer.
5.4
Ook de vrouw heeft naar het oordeel van het hof ten tijde van de uitspraak in hoger beroep onvoldoende spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening. Zij heeft gesteld sinds 16 januari 2023 in het bezit te zijn van een hypotheekofferte die slechts een beperkte geldigheid heeft, kennelijk tot juni 2023. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij de offerte dan wel voor eind januari 2023 dient te ondertekenen. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de vrouw een hypotheekofferte heeft die een beperkte geldigheidsduur heeft in het licht van het belang dat beide partijen hebben bij toedeling van de woning aan een van hen, waarover inmiddels ook een bodemprocedure loopt (van de verdelingsbeschikking van 1 april 2022 loopt bij dit hof het hoger beroep) een onvoldoende spoedeisend belang is voor een beoordeling in kort geding. Daarbij komt dat beide partijen sinds de verdelingsbeschikking al maanden en vervolgens weer weken de tijd hebben gehad om de woning aan zich geleverd te doen krijgen. Niettemin is een levering nog steeds niet geëffectueerd. Dit komt voornamelijk omdat partijen elkaar over een weer ervan beschuldigen de zaak te vertragen, te traineren en te frustreren. Beide partijen hebben bovendien op dit moment woonruimte. Ter zitting heeft de vrouw weliswaar verklaard dat zij eind maart dient te vertrekken uit haar huidige huurwoning, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd en wordt door de man betwist. De juistheid van die stelling kan dan ook niet worden vastgesteld en kan daarom ook niet leiden tot een spoedeisend belang.
5.5
Beide partijen verzoeken ook de ander te veroordelen tot het vergoeden van door hen gemaakte kosten. Het hof overweegt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. Dienaangaande dienen naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Dat heeft geen van partijen gedaan. Deze vorderingen kunnen naar het oordeel van het hof dan ook prima in de voormelde bodemprocedure worden ingesteld.
5.6
Nu geen van beide partijen een spoedeisend belang heeft bij de door hen verzochte voorziening, zal het hof het bestreden vonnis in kort geding vernietigen en de gevraagde voorzieningen weigeren.
.
5.7
Het hof zal de kosten van het beiden instanties compenseren zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
6.1
vernietigt het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 november 2022 heeft gewezen,
6.2
weigert de door partijen gevraagde voorzieningen,
6.3
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt,
6.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en H. Phaff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.