ECLI:NL:GHARL:2023:1834

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.276.905
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden in hoger beroep met deskundigenrapportage

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De beschikking is gegeven op 2 maart 2023, waarbij het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 26 juli 2022. In deze tussenbeschikking heeft het hof een deskundige benoemd om een rapport op te stellen over de waardering van aandelen en pensioenverplichtingen. De deskundige heeft op basis van de door partijen aangeleverde stukken de intrinsieke waarde van de aandelen van [naam1] B.V. per 31 december 2018 vastgesteld op € 870.210 en de waarde van de [naam2]-polis op € 216.352. Tevens is vastgesteld dat de pensioenverplichting per 31 december 2018 moet worden gecorrigeerd naar € 983.767. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het deskundigenbericht en heeft aangegeven dat verdere beslissingen worden aangehouden in afwachting van deze reacties. De grieven van de vrouw zijn deels afgewezen, en het hof heeft bepaald dat het conservatoire beslag overgaat in een executoriaal beslag na betekening van de beschikking. De partijen moeten zich uiterlijk op 30 maart 2023 uitlaten over het deskundigenbericht, waarna het hof verdere beslissingen zal nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.905
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, 472034 en 476891)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G.G. de Bruin te Sliedrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 juli 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Naar aanleiding van voormelde tussenbeschikking heeft de door het hof benoemde deskundige een schriftelijk deskundigenbericht opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 26 juli 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de benoemde deskundige verzocht een onderzoek in te stellen met als opdracht om, op basis van de stukken die door de partijdeskundigen zijn gebruikt bij hun waardering, de volgende vragen te beantwoorden:
1. Kunt u, uitsluitend op basis van de stukken die door de partijdeskundigen zijn gebruikt bij hun waardering, de intrinsieke waarde van de aandelen van [naam1] B.V per 31 december 2018 bepalen?
2. Kunt u de waarde de [naam2] -polis op 31 december 2018 bepalen en berekenen met welk bedrag de uit de balans blijkende pensioenverplichtingen per 31 december 2018 moeten worden gecorrigeerd om in de toekomst aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen?
3. Tot welke correctie van het eigen vermogen van [naam1] B.V leidt het antwoord op de vorige twee vragen?
4. Geeft het door u uitgevoerde onderzoek aanleiding tot het maken van opmerkingen, die van belang zouden kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen dan wel voor het nemen van een beslissing? Zo ja, welke?
2.3
Het hof heeft daarbij herhaald dat voor wat betreft de peildatum voor de waardering van de pensioenverplichtingen twee data voor partijen van belang zijn. Dat zijn 31 december 2018 en 6 maart 2020. Voor het onderzoek naar de waarde van de onderneming(en) van de man is de eerste datum van belang, omdat berekend moet worden wat op dat moment de contante waarde van de totale pensioenaanspraken was. Een nieuw taxatierapport is niet noodzakelijk en ook wordt niet teruggekomen op het oordeel onder rov. 2.17 van de beschikking van 12 mei 2022. De datum van 6 maart 2020, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en de ontbinding van het huwelijk van partijen, is van belang voor de omvang van het te verevenen pensioen.
2.4
In zijn rapport komt de deskundige tot de volgende beantwoording:
1. De intrinsieke waarde van de aandelen in [naam1] B.V. is op € 870.210 bepaald, rekening houdend met de correctie die voortvloeit uit het antwoord op vraag 2.
2. De waarde van de [naam2] -polis per 31 december 2018 bedraagt € 216.352. Als gevolg hiervan en met inachtneming van de berekeningen door de pensioendeskundige [naam3] moet de pensioenverplichting per 31 december 2018 worden gecorrigeerd (verhoogd) met een bedrag van € 294.416 naar een bedrag van € 983.767.
3. Het antwoord op de twee vorige vragen leidt, met inachtneming van een op te nemen belastinglatentie van (per saldo) € 56.708, tot een correctie (verhoging) van het eigen vermogen van [naam1] B.V. van € 749.426 naar een bedrag van € 870.210, waarbij de deskundige opmerkt dat dit een correctie betreft per 31 december 2018.
4. a. De deskundige heeft zich daarbij gerealiseerd dat de uitkomst van zijn berekeningen lager uitkomt dan wat beide partijen en hun deskundigen in eerste en in tweede instantie hebben aangevoerd. Ten opzichte van de standpunten van partijen wijkt de deskundige met name af op de volgende punten:
- de taxatiewaarde van het onroerend goed c.q. het niet meenemen van de transactiekosten (dit werkt verhogend op de intrinsieke waarde, vóór belastingen een effect van ongeveer € 97.000);
- de verwerking van indexering van de pensioentoezeggingen waardoor de verplichting hoger wordt (dit werkt verlagend op de intrinsieke waarde, vóór belastingen een effect van ongeveer € 256.000);
- de door de deskundige toegepaste herberekening van de latente belastingen met de nominale tarieven van 2018 (dit werkt verlagend op de waarderingen, verschil ten opzichte van de door partijdeskundigen gehanteerde latenties bedraagt ongeveer € 32.000).
b. in de jaarrekening 2019 van [naam1] B.V. (opgesteld door [naam4] Accountants) wordt uitgegaan van een ander beginvermogen per 31 december 2018 dan wat blijkt uit de jaarrekening 2018, eveneens opgesteld door [naam4] Accountants). Het verschil in Eigen Vermogen bedraagt € 376.104 en is in de jaarrekening 2019 toegelicht als “Correctie herziening waarderingsgrondslagen 01-01”. Deze jaarrekening zat tot nu toe niet bij de processtukken en de deskundige heeft vanwege de opdracht onder vraag 1 geen analyse gedaan van de verschillen. (Aanvullende opmerking: in de reactie van de man van 9 januari 2023 op de concept-rapportage wordt vermeld dat dit samenhangt met het feit dat de accountant van de man is overgegaan van commerciële naar fiscale waarderingsgrondslagen).
c. voorts bevat de door de deskundige ontvangen jaarrekening 2019 van [naam1] B.V. een afwijkend bedrag aan compensabele verliezen per 1 januari 2019 (€ 332.543) ten opzichte van wat in de jaarrekening 2018 is vermeld (€ 294.829). Deze jaarrekening zat tot nu toe niet bij de processtukken en door de deskundige is vanwege de opdracht onder vraag 1 geen analyse gedaan van de verschillen.
2.5
Mr. De Bruin heeft namens de vrouw op de concept-rapportage gereageerd en heeft in haar reactie bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de pensioenberekeningen van de heer [naam3] van 22 januari 2022 met betrekking tot de waardering van de pensioenaanspraken per 31 december 2018, voorts bezwaar gemaakt tegen het rekening houden met indexatie van toekomstige pensioenuitkeringen en ook nog een tweetal vragen gesteld. De opmerkingen van de vrouw en de vragen hebben voor de deskundige geen aanleiding gevormd tot het aanpassen van zijn conclusies.
2.6
Mr. Van Andel heeft namens de man op de concept-rapportage gereageerd en heeft melding gemaakt van een schrijffout op pagina 10 bij het bedrag van het verrekenbaar verlies (€ 284.829 moet zijn € 294.829); deze constatering is terecht en is door de deskundige in de definitieve rapportage gecorrigeerd, maar heeft geen gevolgen voor de uitkomsten van het advies of de beantwoording van de vragen. Ook het feit dat de jaarrekening 2019 onder fiscale grondslagen is opgesteld, is verwerkt bij punt b op pagina 10 van het rapport. De overige opmerkingen van de man hebben voor de deskundige geen aanleiding gevormd tot het aanpassen van zijn conclusies.
2.7
Het hof zal partijen nog in de gelegenheid stellen tot het nemen van akte na deskundigenbericht, specifiek ten aanzien van de overdrachts-/transactiekosten (pagina 4 van het deskundigenbericht) en de conclusie die de deskundige daaraan verbindt ter zake van de waarde bij voortgezette (verhuur-)exploitatie. Dat onderwerp is niet eerder in de procedure aan het hof voorgelegd. Partijen moeten zich daarover, in het kader van hoor en wederhoor, kunnen uitlaten. Verder moeten partijen zich uitlaten over de waarde van de pensioenrechten, specifiek of rekening moet worden gehouden met gelijkblijvende uitkeringen of met 2% stijgende uitkeringen (pagina 5 van het deskundigenbericht). Partijen worden niet meer in de gelegenheid gesteld tot het overleggen van producties.
2.8
Grief IV van de vrouw ontbeert zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking. Grief V van de vrouw kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking en faalt wegens gebrek aan belang. Wanneer het hof een eindbeslissing neemt gaat het conservatoire beslag (na betekening van de grosse van die beschikking) van rechtswege over in een executoriaal beslag.
2.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de door partijen te nemen akte uitlating. Het hof zal dan beslissen op grief XI van de man in principaal hoger beroep en grieven IV en V van de vrouw in incidenteel hoger beroep, de beslissing met betrekking tot de laatste twee grieven met inachtneming van wat hiervoor al is overwogen onder 2.8.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
3.1
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk op 30 maart 2023 bij akte en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het deskundigenbericht overeenkomstig de opdracht van het hof als geformuleerd onder rechtsoverweging 2.7;
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.